pelijkerwijze van zijn standpunt, bij zijne bijdragen op het gebied der vergelijkende ethnologie steeds uit van de Indische volken. Steinmetz stelt zich, gelijk de aard van zijn werk meebracht, op een meer algemeen standpunt en maakt van de Indische volken niet meer dan van zoovele andere melding. Maar toch is van de Ned.-Indie bewonende stammen in zijn werk zoo dikwerf sprake dat hij, die meer bepaald met het oog op Ned.-Indie ethnologische studiën wil maken, van Steinmetz's uitvoerige en belangrijke bijdragen tot het gebied der vergelijkende volkenkunde met vrucht zal kennis nemen, al ware het slechts omdat hij daarin een critisch overzicht vindt van al het door anderen over de behandelde onderwerpen geschrevene.
Nov. '95. J. K. W. Quarles van Ufford.
Handelingen van het vijfde Nederlandsch Natuur- en Geneeskundig Congres, gehouden te Amsterdam op den 19'len en 2osten April 1895, uitgegeven door het Bestuur. Haarlem, J. L. E. T. Kleynenberg 1895 (blz- 490—581: Vierde sectie. Geologie, physische geographie en ethnographie).
Met twee uitzonderingen bepaalden de voordrachten der vierde sectie zich ditmaal tot Nederland en Insulinde. De uitzonderingen zijn de mededeelingen van den heer J. IJzerman over het Noord-Oostzeekanaal en het overzicht van den heer A. D. Ilagedoorn over de tweede Sjingoe-expeditie.
De voordracht van den heer IJzerman was stellig zoo actueel mogelijk. Het onderwerp toont tevens, dat het sectie-bestuur zich niet nauwkeurig wenscht te houden aan de beperking, die de naam der sectie oplegt. Naar mijne meening terecht. Het aantal geografen in ons land is te gering om — zooals de heer H. Zondervan wil ') — een Nederlandsche geografendag op te richten en in 't leven te houden, wat alleen in Duitschland, het land der aardrijkskundige wetenschap 2), geschiedt en zelfs daar met moeielijkheden gepaard gaat. De heer Zondervan merkt
1) Vgl. Tijdschr. v. geschiedenis, land- en volkenkunde, 1895, n°. 4.
2) De heer Timmerman, wiens recensies ik in hoofdzaak met veel instemming heb gelezen, vreest (Tijdschr. van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijksk. Genootschap, vorig nummer, bl. 638 noot), dat oningewijden door mijne in 't Museum (J895, bl. 244) neergeschreven woorden: Is zoo jammer voor de aardrijkskunde, dat ze alleen een Duitsche wetenschap is!" op een dwaalspoor zullen komen. Maar niemand zal daaruit toch afleiden, dat er alleen in 't Duitsch over aardrijkskunde geschreven wordt. Dat de Duitschers de richting der wetenschap bepalen, is bedoeld; en de heer T. noemt ter zelfder plaatse drie Franschen (en geen andere landslieden), die meetellen mogen, en tien Duitschers. — De beeldspraak in: «De natuur laat zich niet zoo mooi in hokjes verdeelen, of er moeten nachtmutsen en slaaproklappen bij te pas komen om de gaten te stoppen" is niet van mij, maar van Heinrich Heine.