beschouwen. De lezer zal hebben bemerkt dat ik mij heb bepaald tot de rol van verslaggever, van referent. Om eene beoordeeling van dergelijk werk te geven, moet men een ethnoloog van professie zijn gelijk Mr. L. Serrurier, de Directeur van 's Rijks Ethnographisch Museum, zich betoonde bij de uitvoerige bespreking van het werk in „de Gids" van Maart jl., waarbij wel nu en dan van verschil van inzicht bleek, maar het werk toch als een van groote wetenschappelijke waarde werd geroemd. Maar ik las die twee lijvige deelen met belangstelling, meende dat een zoo degelijk werk van een bekwaam landgenoot, eene zoo belangrijke bijdrage tot een nog betrekkelijk weinig beoefend vak van wetenschap, nog te weinig besproken is, en veroorloofde mij ook hierom eene poging te wagen er de aandacht op te vestigen. Ik deed het ook hierom: Blijkens het onlangs verschenen Jaarboek der Rijks-Universiteit te Leiden is de uitgave van Steinmetz's werk door eene bijdrage uit het Universiteitsfonds gesteund. Mr. Steinmetz is op grond van dit werk en van zijne overige geschriften als privaat-docent in de ethnologische wetenschap aan de Utrechtsche Universiteit toegelaten. Op grond van die geschriften is, volgens de in October jl. ontvangen Indische berichten, door de Indische Regeering aan den Minister van Koloniën verzocht aan Mr. Steinmetz de betrekking van leeraar in de geschiedenis en de land- en volkenkunde van N.-Indië aan de afdeeling B van het Gymnasium Willem III te Batavia aan te bieden. Hen die mochten vragen waaraan Steinmetz die onderscheidingen te danken heeft, wenschte ik door het bovenstaande in de gelegenheid te stellen daarop een voldoend antwoord te geven.
Moge ik in die poging niet al te onvolledig zijn geslaagd.
Slechts nog twee opmerkingen. Onophoudelijk wordt door Steinmetz verwezen naar de uitstekende ethnologische studiën van zijn ook door hem hoogvereerden leermeester, wijlen den diep betreurden hoogleeraar Wilken. Meestal geschiedt dit met instemming. Nu en dan wordt echter ook te kennen gegeven waarom de leerling de vrijheid neemt omtrent sommige onderwerpen eene andere meening voor te staan dan de door den meester verkondigde. Zie b. v. dl. II, p. 235 e. v., waar sprake is over de „Couvade. Ons dunkt dat de beoefenaar der ethnologie, die van Wilken's meesterlijke studiën kennis neemt, ook kennis zal moeten nemen van hetgeen Steinmetz schreef, wanneer hij analoge onderwerpen behandelt.
Wilken (ik deed dit uitkomen in mijne aan hem gewijde woorden in „de Economist van November 1891 en in de 8e afl. van het „Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap van 1891, ook in „de Economist" van Augustus 1892, p. 537 e. v.), gaat, begrij-
}