aardrijkskunde in haar vollen omvang; c grondtrekken der algemeene volkenkunde; d de kennis der afzonderlijke landen van de verschillende werelddeelen; e de grondtrekken van de geschiedenis der aardrijkskunde. 2°. Inleiding in de kennis der middelen om het geographisch onderwijs aanschouwelijk te maken. 30. Oefening in de vaardigheid om met astronomisch-geographische toestellen om te gaan, in het geographisch teekenen, het vervaardigen van profielen, diagrammen en, zoo mogelijk, het vervaardigen van reliefs. 4°. Oefening in het waarnemen in de vrije natuur, zoowel op astronomisch-geographisch, als op geophysisch gebied, het laatste door het doen van excursies. 50. Het geven van wenken voor het geographisch onderwijs. Ten slotte wees spreker er nog op, dat bij dit alles hoofdzakelijk gedacht was aan „eine Fürsorge der Universitat für die Schule". Door goed gevormde leeraren kon dan op de hooger geplaatste kringen der maatschappij gewerkt worden, wat in onzen tijd meer en meer een dringende behoefte werd.

Hoewel vooral dit laatste denkbeeld, zonder nieuw te zijn, alleszins juist mag heeten, bestaan toch bij schrijver dezes tegen de opvatting van het onderwerp door Prof. Lehmann bezwaren, welke hij ook op het congres uitsprak. Het kwam herri voor, dat thans, bij de behandeling der opleiding van leeraren aan de Universiteit, niet zoozeer de vraag overwoog , wat en hoeveel zulk een toekomstig leeraar wel moest weten, dan wel, hoe hij aan die kennis zou komen, wie hem die zou aanbrengen. Ook wanneer men nu eens aannam, dat een toekomstig leeraar alles kon en moest weten, wat Prof. Lehmann verlangde, dan bleven toch de laatstgenoemde vragen zich niet kracht aan ons opdringen. Hoe zal verder de voorbereiding van hem moeten zijn, die zich als geograaf aan de Universiteit wil vormen? En zal hij zich bij zijn verdere voorbereiding dan toevertrouwen aan den hoogleeraar in aardrijkskunde, en aan dezen alleen; of zal hij zoowel in de philosophische faculteit zich zei ven beter physisch trachten te vormen als in de juridische statistisch? Zal die strengere geophysische voorbereiding niet onmisbaar zijn, als zijne waarnemingen in de vrije natuur en later op reizen iets meer zullen beteekenen dan eigen oefeningen ? Hoe zal die ééne hoogleeraar in aardrijkskunde aan alle eischen kunnen voldoen, hem bij de opleiding van leeraren gesteld, vooral, wanneer die taak nog slechts de helft zijner werkzaamheid mag heeten? Spr. deelde daarna mede, hoe dan ook in Nederland op een bijeenkomst van leeraren in aardrijkskunde was besloten de wenschelijkheid der universitaire opleiding uit te spreken , doch verder in dien zin , dat voor allen de geophysische vorming door de philosophische faculteit