Op de Noordkust knoopten zich die vraagstukken vast aan het nieuw ontdekte Santani-meer, de vulkanen en het Cycloop-gebergte in Tanah Merah, de Witriwaai- en Wirwaai-rivieren, de Mam berano-ri vier en het bodemrelief van het N. W. deel van het eiland. Al deze vraagstukken werden achtereenvolgens toegelicht.
Hetzelfde was het geval met die der Zuidkust, te beginnen met de hooge eilanden voor de vlakke kust der Sebekar-baai, en welke andere vraagstukken zich verder aan deze, nog onlangs in dit Tijdschrift uitvoerig besproken Z. W. en Z.-kust mochten vastknoopen.
Uit alles bleek dat op Nieuw-Guinea, als in Afrika en in het poolbekken, juist in het hart van het reusachtige eiland een terrein was gelegen , dat onderzocht moest worden, om over de raadsels, die zich aan de grenzen van dat terrein lieten stellen, eenig licht te kunnen werpen. Hoewel men het van verschillende zijden was genaderd, was niemand echter nog tot dat eigenlijke binnenland doorgedrongen, tenzij op eenige rivieren en in den smalleren oosthoek. Het doordringen kon dus tot een internationalen wedstrijd aanleiding geven en de wijze van dat doordringen of de steun, dien de natiën elkander daarbij konden verleenen, een onderwerp vormen ter bespreking op een internationaal geographisch congres. Aan gemeenschappelijk onderzoek kon niet gedacht worden: daartoe waren de belangen in de verschillende helften te uiteenloopend. Slechts het voeling houden met elkanders plannen en verkregen resultaten; het ondersteunen, waar mogelijk, van de verschillende reizigers, ook van natiën, die op Nieuw-Guinea geen belangssfeer bezaten; het elkander de hand reiken, als men de grenzen van hetzelfde terrein van onderzoek naderde (bovenloop der Fly), kon voorshands alleen aanbevolen worden.
Over het onderzoek van Madcigascar kunnen wij na de grondige studie, daarvan nog onlangs door den heer Versteeg in ons tijdschrift geleverd, met weinig woorden volstaan. De heer M. E. F. Gautier deelde mede, dat hij gedurende drie winters (1892, 93 en 94) resp. het N. W., W. en Z. W. van Madagascar had onderzocht. In het N. W.- was het bestaan bewezen van een belangrijk bergstelsel, tusschen de golf van Mahajamba en Maivi Ratno gelegen, van het centrale massief door een even belangrijke inzakking gescheiden. Basaltgesteenten hadden hier een grootere verspreiding dan men vroeger gemeend had. De route was met theodoliet opgenomen. — In het W. toonde een onderzoek van het weinig bekende gebied der onafhankelijke Sakalavai aan, dat Bemaraha en Tsyandava afzonderlijke ketens zijn, zoowel orographisch als geologisch. Ook werd de ligging aangewezen van een reeks van zwalvelbronnen in een dal,