werd dit te samen gebracht door de geleerde genootschappen, die in de Europeesche hoofdsteden opgericht werden. Volgens Peschel zou men zelfs een nieuw tijdperk in de ontwikkeling der aardrijkskunde met het optreden van Cassini te Parijs (1669) kunnen beginnen, daar op zijn aansporing een aantal zeer gewichtige onderzoekingen plaats hadden en de eerste groote reizen enkel tot oplossing van bepaalde wetenschappelijke vraagstukken op touw werden gezet. Van nu af aan staan onder de beoefenaars der wetenschappelijke aardrijkskunde de Nederlanders een tijdlang bovenaan, zooals de namen en werken van een Nicolaas Struyck, Johannes Lulofs, Nicolaas Witsen ons bewijzen1). Zij allen werkten min of meer in den geest van Varenius voort, zooals zulks in Duitschland door Bergman, von Mitterpacher en Bode geschiedde 2). In ons land wist de aardrijkskunde zich op den duur echter niet op haar hoog standpunt te handhaven 3) en werd zij ook hier eerlang de bescheiden dienares der geschiedenis, om in het begin onzer eeuw in Duitschland hare tweede renaissance te vieren.

De historische aardrijkskunde was n. 1. meer en meer ondergeschikt geworden aan de ontwakende behoefte aan publiciteit op het gebied van staats- en bestuursinrichting, zoodat in de tweede helft der 18de eeuw de vooral door Büsching zoo vlijtig beoefende statistisch-geografische staatsbeschrijving de overhand op aardrijkskundig gebied verkreeg, in nauwe aansluiting aan de in dien tijd opkomende, voornamelijk door Schlözer en Achenwall beoefende, statistiek. Ook werd met Anton Friedrich Büsching's ,,Erdbeschreibung" (1754) een nieuw tijdperk van bronnenonderzoek geopend. Echter werd eerst door Buache de blik voor de waarneming der plastische vormen onzer aardoppervlakte gescherpt. Hij was het ook, die den reeds genoemden Gatterer er toe aanspoorde, natuurlijke grenzen voor de woonplaatsen der volken op te zoeken, ofschoon Gatterer's natuurlijke benamingen (Pyreneesch schiereiland, Karpatenlanden, enz.), eigenlijk slechts „Mantelchen für die politischen Eintheilungen" zijn 4).

De beide richtingen in onze wetenschap stonden nog altijd zonder

1) Vragen des Tijds, 1. c., blz. 160.

2) Günther, Handbuch, 1. c,, blz. 15.

3) Zelfs aan de hoogeschool te Leiden was zij toenmaals vertegenwoordigd, want in 1616 werd Cluverius aldaar benoemd tot «Geographicus academicus" op een jaarlijksch traktement van 500 gld. Siegenbeek, Geschiedenis der Leidsche hoogeschool, Dl. I, blz. 103.

4) Peschel, 1. c., blz. 806.