de beschrijving der aardrijkskundige gesteldheid van de landen voor hunne geschiedenis is, al heeft hij beproefd in dien geest aardrijkskunde en geschiedenis tot één geheel te maken, toch, zegt Berger, zou men „das Ansehen der altesten Geographie und sein eigenes Ansehen gefahrden", door hem tot geograaf te proclameeren, „den wahren, tief verschtltteten Begründern der wissenschaftlichen Geographie bitteres Unrecht anthun", indien men hem zelfs tot „vader der geografie" zou willen verheffen *). Wel werd door zijn optreden die partij, welke van de Ionische natuurbeschouwing afkeerig was geworden, er toe gebracht, de pogingen om den aardbol in zijn geheel te doorgronden, de grenzen der oekumene te leeren kennen en in beeld te brengen, op te geven, om zich voortaan slechts met hetgeen feitelijk te bereiken en elders toe te passen was bezig te houden. Het gevolg daarvan was, dat van toen af slechts het bereikbare, nuttige en aantrekkelijke deel der aardrijkskunde, de land- en volkenkunde, beoefend en aan de geschiedenis dienstbaar gemaakt werd, tevens echter ook, dat daardoor „der Zersplitterung, der einseitig empirischen Behandlung bevorzugter Theile des geographischen Wissens der Weg gebahnt wurde" 2). Thans ontstonden de beide vormen der geografische werkzaamheid, die als periplus (kustbeschrijving) en periegese (land- en plaatsbeschrijving) werden aangeduid, en de landkunde gold voortaan als het eigenlijke en alleen belangrijke deel der aardrijkskunde.

Dit duurde tot het optreden van den Macedonischen koning Alexander den Groote, die hierin, evenals in zoo vele dingen, door zijn verre krijgstochten een ommekeer te weeg bracht. Daardoor werden de Grieken beter vertrouwd met de oude .Egyptische en Babylonische wijsheid, hetgeen een levendigere beoefening der sterrekunde en, als gevolg daarvan, van de geophysische vraagstukken, zooals wij het heden zouden uitdrukken, ten gevolge had, zoodat de exakte richting der aardrijkskunde in den zoogenaamden Alexandrijnschen tijd en meer bepaaldelijk in de naAlexandrijnsche periode weer de overhand verkreeg. Daartoe had de voortdurende werkzaamheid van enkele eminente geleerden ook veel bijdragen, zooals Aristoteles (384—322), Dicaaerch (350—290), Eratosthenes (276—196) en Hipparchus (160—125), welke laatste voor den grootsten astronoom der Oudheid geldt. Het was evenwel voornamelijk de zoo even genoemde geleerde Athener, Eratosthenes, die, na door Ptolemaeus Euergetes aan de Alexandrijnsche bibliotheek te zijn beroepen, het eerste wetenschappelijke stelsel der aardrijkskunde ontwierp, waardoor

1) Berger, Geschichte, 1. c., Dl. I, blz. 145.

2) Ibid., Dl. XV, blz. 2.