die zich daarop en daaraan voordoen, de aardrijkskunde dus, vormde dan ook van den beginne af een onderdeel van die polyistische wetenschap, die als philosophie ongeveer de geheele toenmalige menschelijke kennis omvatte. Als wij daarom de Ionische philosofen als de oudste Grieksche wijsgeeren doen gelden, moeten wij in hen ook de vroegste geografen der Helleensche wereld begroeten.

Hoewel de opmerking juist is, dat men in de oudere Grieksche wereld van de wetenschappelijke beteekenis der aardrijkskunde volstrekt geen zuiver denkbeeld had1), valt het van den anderen kant niet te ontkennen, dat reeds de Ioniers, de oudste geografische schrijvers dus, weldra twee verschillende richtingen insloegen, die zich tot heden in onze wetenschap gehandhaafd hebben. Zooals Professor H. Wagner zegt, behooren reeds gedurende de geheele Grieksch-Romeinsche Oudheid „die Sammler, Erklarer und Förderer geographischer Kenntnisse zwei verschiedener Bildungsrichtungen an, und dasselbe gilt von der nicht grossen Zahl derjenigen, welche bewusstvoll das Lehrgebaude einer systematischen Erdkunde zu errichten oder fortzubilden suchten"2). Tot de eene richting behoorden de aanhangers der exakte school, zooals wij het heden ten dage zouden uitdrukken, vertegenwoordigd door landmeters en astronomen, die vooral belang stelden in de gedaante en grootte der aarde, de verdeeling van land en water, de uitgestrektheid van het vasteland, de onderlinge ligging en afstanden van de afzonderlijke landen of gewichtige punten daarin, in één woord dus in de geleding der aardruimten; aan de andere zijde stonden diegenen, welke meer belang stelden in de menschen en objekten, waarmee de aardruimten gevuld waren, die vooral op historisch terrein werkzaam waren, doch daarbij de kennis van het tooneel der gebeurtenissen als onmisbaar beschouwden. Als de eerste zuivere vertegenwoordigers dier beide richtingen kunnen Anaximander(f 547 v. C.), als kartograaf, en Hekataeus (geb. circa. 544 v. C.), als beschrijvende geograaf, beide van Milete afkomstig, gelden. 3) Als men er op let, met hoeveel ijver door de Ionische geleerden reeds de geografische astronomie werd beoefend, hoe zij er naar streefden, de oekumene in klimaatgordels te verdeelen, verder klimatologische vraagstukken, als de verdamping

1) Handbuch der mathematischen Geographie von Professor Dr. Siegmund Giinther, Stuttgart 1890, blz. 2.

2) Lehrbuch der Geographie von Professor Dr. H. Wagner, 6de Aufl., 1894, Ein leitung, blz. 13.

3) M. C. P. Schmidt, Zur Geschicbte der geographischen Litteratur bei den Griechen und Römern, Berlin 1887.