Ouadda of Kwango bevond, naar Yakoma voort te helpen. Verder vergezelde mij Goeka, een Sakara-prins en twee zijner bedienden, wien ik beloofd had mede te nemen naar Brazzaville om daar eens een kijkje te nemen. Hoewel mij zulks zeer speet, daar ik hem gaarne bij mij had gehouden , moest ik den heer A... achterlaten om tijdelijk de factorij te beheeren. De geheele reis had hij door zijn prettigen omgang en vooral ook door zijn slag om met het volk te praten ■—- hij had in ongeloofelijk korten tijd hunne taal leeren radbraken — mij het leven zeer veraangenaamd. Zoodra een ander zijn plaats in Yakoma kon innemen, wilde hij weder bij mij komen, om in Juli nog eens de reis te maken.
Na van allen een hartelijk afscheid genomen te hebben, vertrokken we dus 23 December om acht uur van Yakoma. 't Was moeielijk te begrijpen, dat het dezelfde rivier was, die wij drie weken geleden met zooveel moeite waren opgeroeid. Het water was ruim drie meters gezakt; de dorpen, die toen onder water stonden, lagen thans ver landinwaarts. Wij hielden het midden der rivier en behoefden ons niet meer langs den oever onder boomtakken door te werken. Op de canoe was een flinke tent gezet, die tegen de zon beschermde en waaronder wij, op luierstoelen gezeten, een sigaret konden rooken en praten, zonder ons om de roeiers te bekommeren, die nu eens de böoten lieten afdrijven en dan weer plotseling een bui kregen van roeien, alsof zij van plan waren, ons in één dag naar Mobay te brengen.
Tegen half vijf stopten wij bij een zandbank over het dorp Woené. Overal waren nu zandbanken, waarop men heerlijk en vrij kon kampeeren zonder hinder te hebben van gejoel en geschreeuw, het onvermijdelijk gevolg van de aankomst van een karavaan of transport in een dorp; terwijl men canoes en lading bergen kon zonder voor dieven te vreezen.
Zoodra we te Woené aankwamen, gingen de roeiers, voorzien van hun eten, matten, potten enz. uit de canoe; vervolgens werden wachten uitgezet met geladen geweer en het consigne om gedurende den nacht niemand in de canoes of zelfs in de nabijheid daarvan toe te laten. Spoedig daarna gaven onze beide tenten en de verschillende vuren der roeiers een interessanten blik op het kampements-leven. De heer Ja. . die in Woené en in al deze dorpen goed bekend was, ging met een canoe uit om levensmiddelen te koopen. Hij bracht tevens drie negers mede, die ook den wensch te kennen gegeven hadden, naar „ons dorp" mede genomen te worden om te zien, hoe het daar uitzag. Volgaarne willigde ik het verzoek in, zoodat mijn zwart touristen-clubje nu reeds