terwijl Bangasso ons tot ,,/# place pübliquè'' vergezelde en daar afscheid nam, na een invitatie te hebben aangenomen om bij ons te komen dejeuneeren.

Ik had de koorts en was blijde weer thuis te zijn; doch de rust zou niet lang duren, want tegen half twaalf kwam de stoet aan, die Bangasso vergezelde. Eerst verscheen een jongen met zijn fauteuil; daarna kwamen een paar trommelslagers, hoornblazers en een troepje gewapend volk; vervolgens een stuk of acht jonge meisjes en een zestigtal mannen, behoorende tot zijn gevolg. Een gedeelte plaatste zich rond zijn stoel, de rest bleef op de veranda staan. Bangasso begon met een pijp te laten komen; zoodra hij die aan den mond zette barstte een leven als een oordeel los, alles door elka&r, trommels, fluiten, ivoren hoorns, handgeklap en gezang, dat moest dienen om zijn grootheid te verkondigen. Toen daarop de pijp ging naar zijn oudsten zoon Bali, den troonopvolger, begon het helsche leven met vernieuwde woede, tot ook dit heer zich vol rook had geblazen; het spektakel eindigde met een paar slot-accoorden op een grooten ivoren hoorn, die nog van 's prinsen grootvader afkomstig is. Onder het eten gedroeg Bangasso zich netjes; alleen liet hij nog een paar maal de pijp brengen, wat weer hetzelfde lawaai ten gevolge had. Hij vertelde ons aan tafel veel van de oorlogen tegen de Boeboe's, waarin zijn vader het leven verloren had; ook hoe kapitein van Gèle hem het eerst was komen bezoeken. Hij maakte den indruk, een verstandig en verlicht neger te zijn. Aan tafel beklaagde ik mij bij Bangasso over het slechte gedrag der roeiers. Hij liet de hoofdschuldigen komen. Na hen eerst verhoord te hebben, kregen zij een goed pak slaag met den rotting, waarna hij een rede tot zijn volk hield, strekkende om te wijzen op het ongepaste gedrag van deze negers tegenover blanken. Om half vier verliet Bangasso den post, wederom door zijn geheelen stoet gevolgd. Ik moet hier nog opmerken, dat de prinsessen, allen dochters van hem en van zijne broêrs, een „légèreté fin de siècle' aan den dag legden, die men zelfs in de „Folies Bergères" te Parijs niet zou gedoogen. Nooit en nergens zag ik onbeschaamder vrouwen en meisjes.

Recht verheugd dat de rust in de zaal hersteld was, bleven wij verder gezellig bijeen. Den 7den December vertrokken wij weder naar Mataboengo. De geheele reis duurde nu slechts van half acht tot half vier. Met onbegrijpelijke snelheid vlogen wij door de vallen; vóórop stond één man met een stok om de steenen te vermijden, verder lieten

47