achter ligt. Zoowel de „Etat'' als Frankrijk wachten met een definitieve vestiging op een eindbeslissing uit Europa, de grensregeling in deze streken betreffende.

Den isten December vertrokken wij 's morgens om acht uur in een groote canoe, vergezeld van een „chef Zanzibarite-' om ons voort te helpen. Wij gingen direct de Mbomu op, die door zijn geheel met bosch bedekten oever een aangenamen indruk maakt, doch overigens even weinig verscheidenheid aanbiedt als de meeste Afrikaansche rivieren. Het zijn alle verkleinde afbeeldingen van den Congo; steeds kan men deze of gene rivier vergelijken met een of ander punt van dien stroom. De linkeroever was dicht bewoond; de inboorlingen kwamen aan de ieach om ons toe te roepen, eieren enz. in ruil voor kralen aan te bieden, die ook hier als handelsartikel hoofdzaak zijn. De canoes hebben ronde bodems; de hutten zijn evenals in Yakoma gebouwd; de bewoners onderscheiden zich misschien alleen daardoor van de anderen, dat zij groote stukken hout of riet door den neus dragen evenals in Manyanga op den Midden-Congo. Vele mannen hebben lange haarvlechten, die zij als een boa om hals en bovenlijf slingeren, ook wel als een tulband om het hoofd dragen. Deze vlechten zijn weder met touwwerk aan het hoofdhaar bevestigd. De ooren zijn vaak versierd met ringen of schijven van ivoor of hout, met eene middellijn van twee Èt drie duim; het lelletje van het oor wordt er omheen getrokken en aldus sterk uitgerekt. Soms wordt wat te veel van die rekbaarheid gevergd; ik zag verscheidene negers bij wie het lelletje doorgescheurd was.

De rivier was goed bevaarbaar; slechts enkele steenen staken hunne met mos begroeide koppen boven het water uit, doch hinderden niet. Zandbanken waren er nog niet; enkele grashalmen of een verdord boompje toonde alleen de plaats aan, waar er spoedig een zou verschijnen. We zagen ook geen wild; de onvermijdelijke Bembe {Gypohifrax Angolensis) had met een paar „kingfishers" en een enkelen reiger of vischarend het rijk alleen. Tegen vier uur werd de stroom door steenen versperd en hielden we kort daarna op bij het dorp Wango, waar wij den nacht zouden doorbrengen, daar de rivier nu over eene groote uitgestrektheid onbevaarbaar is. In Wango heeft de „Etat" een post met een Bangalla; er stond een flinke hut, waarin wij onze bedden konden opslaan. De canoe werd direct naar Yakoma terug gezonden. De rivier vertoont zich boven Wango als een door eilandjes en steenen in ontelbare kanaaltjes verdeeld watervlak, geheel met wit schuim overdekt. Hier en daar ziet men nog een oogenschijnlijk bevaarbaar plekje; de