(Abiras ?) ligt aan den mond van de rivier Kotto. Tegen half drie zagen wij eenige canoes om den hoek der Kotto komen en meenden er blanken in te herkennen. Een geweerschot, dat wij losten, werd niet beantwoord. Wij staken echter over, en zagen spoedig, dat de canoes, die afkwamen, ook bij het dorp stopten. Naderbij gekomen, herkenden wij den heer L(iotard), Fransch commandant van den post te Yakoma, en onze agenten de heeren J. . . . en Van de A. .. ., die ons tot zoover waren te gemoet gekomen. In het dorp was alles gevlucht: domme negers! als zij gebleven waren, hadden zij voor kralen een massa proviand aan ons en ons volk kunnen verkoopen. Nu waren wij wel genoodzaakt te nemen wat wij noodig hadden; banana-boomen en maïsplantages werden vrijelijk benuttigd. Wij zaten 's avonds met ons zessen aan tafel, wat daar zeker wel nooit zal zijn voorgekomen, en bleven lang gezellig bijéén, terwijl wij elkaar over en weêr een massa te vertellen hadden.

14 November namen wij allen plaats in de grootste canoe, en om half zeven gingen we onze laatste dagreis maken. Hoewel de canoe niet klein was, zaten wij toch met ons zessen veel te dicht op elkaar en werd het spoedig te warm. Om zeven uur passeerden wij de Kottorivier, waarin een zeer sterke stroom gaat en die slechts over een korten afstand, met de canoe slechts over vier dagen, bevaarbaar is. Dan komt men aan een prachtigen val van vijfentwintig meters. Wij gingen naar den linkeroever en passeerden eenige dorpen, waar niets te koop was, hoewel wij gaarne wat eieren en wijn gehad hadden, en staken daarna over naar eilanden, waarlangs wij, door laagwater boomend, nog al goed vooruit kwamen. Eerst om vijf uur namen wij den rechterkant weer en kwamen spoedig bij de eerste hutten van Yakoma: de dorpenreeks Dajoe Ikessé, Zeromo, Dringa. Hoewel het dra volkomen duister was, stonden de negers, vooral vrouwen, spoedig met brandende fakkels aan den oever om te zien, wie voorbij ging. Hier dreigde een tornado, doch trok gelukkig over. Een onzer canoes, met Sango's bemand, kwam vóór, en nu moesten onze roeiers aanhoudend spotternijen en smaadredenen van de op den oever staande dames aanhooren, omdat zij bij de Sango's achterbleven; het onmiddellijk resultaat van een en ander was natuurlijk, dat onze roeiers zich hard inspanden en flink vooruit kwamen. Om acht uur waren wij eindelijk voor den post en werden hartelijk ontvangen door den chef Mr. L(iotard) die ons met een souper wachtte, waaraan echter niemand veel eer bewees Wij waren allen half suf van de zon en van het stilzitten en verfrischten ons dan