wich. Dat laatste is, zooals men in het dagelijksch leven zegt, met een sisser afgeloopen; de commissie, welke Pencks voorstel heeft onderzocht, beval eenstemmig den meridiaan van Greenwich en den meter aan voor de kaart op een millioenste! Maar die kaart is er nog niet en er is niet veel kans dat zij er vooreerst zal komen.
Na hetgeen in ons Tijdschrift alzoo over die kaart gezegd is J) behoeft het thans eigenlijk niet herhaald te worden dat wij er geen groote verwachting van hebben. Prof. Wagner uit Göttingen verklaarde zich zeer sterk er tegen, aangezien de noodzakelijkheid en de uitvoerbaarheid van het plan hoogst twijfelachtig zijn; hij noemde de zaak kortweg eene „Spielerei". En uit Prof. Supan's verslag van het congres blijkt niet minder dat ook hij er niets van verwacht. Op het voornaamste argument van Penck, dat het geographisch congres zich een grootsch doel moest stellen, evenals het internationale geologisch congres gedaan heeft met het plan tot vervaardiging eener geologische kaart van Europa, antwoordt Supan dat genoemd congres daartoe eerst is overgegaan toen zulk eene kaart — bepaaldelijk alleen van Europa — werkelijk gemaakt kon worden; maar dat daarvan bij de wereldkaart van Penck nog geen sprake kan zijn.
En nu is het gebleken dat de poging der commissie om, door bemiddeling der zwitsersche regeering, de medewerking der regeeringen van de verschillende landen te verkrijgen, tot bijeenroeping eener conferentie2), geheel mislukt is. Italië, Spanje, Japan, Venezuela, Honduras en de Congo-staat waren gunstig voor het plan gestemd; Oostenrijk-Hongarijë, Servië en Zwitserland benoemden gedelegeerden; Groot-Britannië, Rusland en de Vereenigde Staten wezen het voorstel af en van de overige landen werd geen antwoord ontvangen 3).
Wij deelen thans den volledigen inhoud mede van hetgeen door de commissie is voorgesteld en op de eind-vergadering met meerderheid van stemmen aangenomen. Vooraf zij nog medegedeeld dat Prof. Wagner een voorstel had gedaan, hetwelk ten doel had om aan de stemmingen alleen hen te doen deelnemen, die geacht konden worden althans eenig verstand te hebben van het aan de orde zijnde onderwerp; de voorzitter zou
1) Jaargang Ï893, Dl. X, p. 1026; 1894, Dl. XI, p. 155 en 45o; 1895, Dl. XII, p. 153 en 297.
2) Zie daarover Dl. XI, p. 453.
3) De berichten omtrent de werkelijke of vermoedelijke deelneming der staten waren aanvankelijk minder ongunstig. Zie Dl. X, p. 1027.