heeft aldus de 148 astronomische breedte-bepalingen der indische opneming — na aftrek van al die plaatsen welke klaarblijkelijk onder den invloed van de aantrekking van den Hirrólaya staan — in negen groepen vereenigd, welke acht meridiaanbogen opleveren, zich uitstrekkende van 8° 43' tot 30° 9' breedte, met amplitudes van 2° 23' tot 3°38', en welke grooter worden in verhouding van de bedragen der plaatselijke afwijkingen, die den boog oogenschijnlijk aankleven. Aldus berust ieder van de negen groepen op een gemiddelde van zestien stations, in plaats van op een enkel station, zooals tot dusver steeds het geval is geweest.
Wat de longitudinale bogen betreft, daarvan zijn er vier gevormd op verschillende parallellen; de zuidelijkste gaat door het zuidelijkst gedeelte van het schiereiland van zee tot zee, ter lengte van 50 24'; de tweede en derde zijn meer dan 240 48' lang en van hooge geodetische waarde; de vierde is 210 43' lang, maar waarschijnlijk zeer onder den invloed van plaatselijke afwijkingen.
In kolonel Holdich's voordracht werd gewezen op de groote waarde, uit een geodetisch oogpunt, van de verbinding der groote triangulatie van Indie met die van Europa, en op de omstandigheid dat zulks met weinig moeite en kosten zou kunnen geschieden. Daardoor zou de waarde van datgene wat in Rusland en in Indië ieder afzonderlijk is geschied verdubbeld worden. Uit een staatkundig oogpunt zouden er geen bezwaren te verwachten zijn; het gedeelte van Perzië, dat in de verbindingslijn zou komen, is reeds vrijwel bekend. Drie bogen komen daarvoor in aanmerking: 1. van den Indus naar Tsjarban (Tsjaubar1) aan de Perzische kust — een longitudinale boog; 2. van Tsjarban1) naar Mesjed — een meridionale boog; 3. van Mesjed naar Teheran — een longitudinale boog. De meting dier bogen, in een voor triangulatie bijzonder geschikt gebied, zou omstreeks vijf è zeven jaren duren.
De mededeelingen van Lallemand over de waterpassingen in Frankrijk hadden betrekking op de werkzaamheden die in 1884 begonnen zijn en welke het drievoud der nauwkeurigheid van Bourdaloue's waterpassing (1860) hebben. Voor de verbetering der instrumenten en de methodes van waterpassing zijn zij van groot belang geweest.
Verder werd door A. de Smidt een overzicht gegeven van de geschiedenis der opnemingen in Zuid-Afrika en de ontwikkeling der kartographie
1) Deze naam, volgens de engelsche spelling Charban, is in Stieler's Handatlas niet te vinden, wel Tsjaubar—Tschaubar bij Stieler. (Vgl, Supan's verslag van het congres in Pet. Mitt. 1895, p. 210).