in den namiddag, waren we voor goed boven. Ik had van Si Hotang een paar gidsen medegenomen om ons den weg te wijzen; van de hoofden vergezelde mij niemand dan Oppoe ni Onggoeng van Hoeta gindjang, Amarantho van Bakkara en indien ik mij wel herinner ook Parhoeling van Naga Sariboe. De gewone tros van meeloopers en roovers, hoofden zoowel als koelies, bleef op deze reis weg, waarschijnlijk omdat het gold de tuchtiging van het landschap door Singa Mangaradja bewoond en ook omdat men bevreesd was zich in de boschstreken te wagen door de colonne te volgen.
Daar we onderweg niemand zouden ontmoeten en geen onzer den weg wist, ook niet de dragers der munitie en goederen, liet ik de gidsen , om hun het wegloopen te beletten, aan een touw medevoeren. Ih deze woeste wildernis zouden we zonder hen nooit Littóng hebben bereikt. Er was geen sprake van dit landschap nog denzelfden dag te bereiken; gelukkig vernam ik dat op niet te grooten afstand aan deze zijde van Littong nog een landschapje lag, Bane ara, hetgeen ons geheel onbekend was.
Over een golvend open terrein, met alang-alang begroeid, verder marcheerende, door modderpoelen, langs kleine boschjes, de uitloopers van 'net verderop beginnende oerbosch, bereikten we Bane ara te ongeveer half zes in den avond. Door mij vooruitgezonden Bataks berichtten dat het landschapje door de bevolking was verlaten, zoodat we ongehinderd zonder tegenstand te ondervinden de grootste kampong konden bezetten. Deze bevatte ongeveer 20 flinke huizen en was geheel verlaten, evenals een drietal kleinere kampongs in de buurt, tot het landschapje behoorende.
Doodmoede, nat van den aanhoudenden regen en koud kwamen we hier aan; ons eerste werk was dan ook maar weder groote wachtvuren te laten aansteken, opdat we ons althans konden drogen en verwarmen; zoo goed en zoo kwaad het ging werd er wat gekookt en gegeten, het maal bestond, zooals ik mij nog herinner, uit wat gekookte rijst en soep in een emmer opgediend; we behielpen ons dan ook maar liever met hard brood en een flink stuk gerookt spek; daarbij smaakte een glas bier heerlijk. De afstand van Si Hotang naar Bane ara bedraagt slechts 6 palen. Den volgenden morgen weder hevige regen, maar wat te doen, wij moesten verder; gelukkig klaarde het weer wat op en dit was werkelijk wel noodig met den weg dien we moesten afleggen. Was deze den vorigen dag vooral moeielijk geweest door zijne steile hellingen, nu ging het door een oerbosch, langs een knuppelweg, door een eindeloos moeras.