de oevers van het noordelijke meer (Tao Si Lalahe) en den westelijken en oostelijken oever tegenover Samosir. De oevers van het schiereiland daarentegen loopen overal geleidelijk af, maar het strand is er veelal modderig. Dit verschil in strand- of oevervorming van de eigenlijke meerranden en die van het genoemde schiereiland zullen waarschijnlijk hunne verklaring vinden in de wijze waarop het Toba-meer is ontstaan.
Te Saboel&n zou de colonne eenige dagen blijven om de manschappen rust te geven na de doorgestane vermoeienissen; behalve de hoofden van het landschap kwamen ook hunne opwachting maken die van de tusschen Bakkara en Saboel&n gelegen landschappen Tipang en Djandji Radja; allen legden ook den eed van onderwerping aan het Gouvernement af.
Daar we nu verder langs het meer zouden voorttrekken kon voor het vervoer der goederen gebruik gemaakt worden van de Tobasche prauwen, hier soloe geheeten. De overtollige koelies werden over het meer naar het Gouvernementsgebied teruggezonden. De genoemde vaartuigen, de eenige, die behalve de enkele Gouvernements-zeilvaartuigen hier op het meer in gebruik zijn, zijn van verschillende grootte, alle lang en smal en uit één boomstam gehouwen, zonder ribben en zonder kiel. Enkele zijn vrij groot en kunnen tot 50 è. 60 menschen bergen. Zij zijn in het geheel niet zeewaardig en bij zwaar weder tracht men steeds zoo spoedig mogelijk den vasten wal te bereiken. Hun eenige goede eigenschap is, dat zij zeer snel kunnen worden voortgeroeid en zich daarom, vooral vroeger, zeer eigenden voor menschen-rooverijen op het meer en langs zijne oevers. Was hier of daar een eenzame visscher bezig zijne fuiken uit te zetten of op te halen, dan schoot plotseling van achter de een of andere kaap of uit eene bocht een snel varende rooversprauw voor den dag en de arme man werd weggevoerd, als slaaf verkocht of wel tegen losprijs teruggegeven. De verzamelde soloe's waren voornamelijk die van de bij ons bevriende hoofden van Samosir, van Moeara en van het eiland Pardopoer. Dit eiland, eigenlijk het eenige in het Toba-meer, (Samosir toch is een schiereiland en de overige zijn zeer klein en onbewoond) vormt als het ware een berg in de baai van Moeara. De grond op het eiland is vrij vruchtbaar, hoewel er zoo goed als geen water op gevonden wordt. Het is geheel kaal als de geheele hoogvlakte, dat wil zeggen, er is in het geheel geen bosch meer op, maar het is begroeid met alang-alang. De kampongs liggen rondom langs den meeroever. Boven van de hoogvlakte bij Paranginan gezien, levert dit eiland, in de schoone baai van Moeara gelegen, een uniek schoon gezicht op. Het geheele Toba-meer geeft overigens veel prachtige en trotsche, maar ook