even goed was voorzien en wij dikwijls den geheelen dag zonder eten onderweg moesten blijven, werd dan later de schade weer dubbel ingehaald. Allergezelligst was ons samenzijn op deze reis zeker. Een woord van lof zij hier gewijd ook aan den kwartiermeester der colonne, die ons herhaaldelijk met zijne goede gaven uit den brand hielp, indien wij aan een en ander gebrek begonnen te krijgen, wat zeker wel niemand zal verwonderen, als men bedenkt dat we van het Gouvernementsgebied als het ware afgesneden waren en dus maar zelden toevoer van levensmiddelen en dranken konden krijgen. Eerst te Parsinggoeran konden over Bakkara, onder militaire dekking, brieven en goederen worden verzonden en doorgevoerd. We logeerden, evenals de manschappen, gewoonlijk in één è. twee Batakhuizen bij elkander en hadden dan eenen gemeenscliappelijken disch. De tafel, meestal maar uit eenige planken bestaande, werd buiten voor een der huizen opgeslagen en daarover heen als dak een zeil gespannen, zeer primitief, maar we waren al blij dat het zoo goed was; later zouden we minder aangenaam buiten moeten bivakkeeren, of liever gezegd in kampongs zonder huizen. Na eenen vermoeienden dag werden onder gezelligen kout des avonds de gebeurtenissen van den dag besproken en het was dikwijls laat in den nacht vóór dat we onze slaapplaatsen opzochten.
Maar laten we nu na deze uitweiding tot onzen verderen tocht terug keeren. Den 4<len September dan ging het weder met frisschen moed voorwaarts van Aik na oelie naar Polloeng en Parsinggoeran, een afstand van ongeveer 8 palen; het zou een vermoeiende dag worden en een lange marsch, niettegenstaande den betrekkelijk korten afstand. Bij het landschap Si Pitoe Hoeta passeerde de colonne de Aik Si Lang (rivier van Bakkara), die hier niet diep is en gemakkelijk konde worden doorwaad; overigens was het terrein zeer drassig en moeielijk te begaan. Dit werd beter toen we langzamerhand Hoeta Paoeng en Polloeng naderden en op de vlakte, waarop deze landschappen liggen, deboucheerden; we waren nu op bekend terrein, althans voor ons die de excursie van 1887 hadden medegemaakt. In dat jaar werd het eerst gestraft Hoeta Paoeng, daarna Polloeng en een gedeelte van Parsinggoeran. Hoeta Paoeng was zeker een der schoonste mij bekende Bataksche landschappen , bestaande uit 11 kampongs, in een halven cirkel om eenen heuvel heen gebouwd; daar vandaan de naam Hoeta Paoeng (Pajoeng, parapluie). De huizen, waarvan een groot gedeelte bijna nog splinternieuw, waren alle met sirappen gedekt en met schoon snijwerk voorzien, zoo ook in Polloeng; nooit zag ik zulke schoon gebouwde en afgewerkte sopos
33