met sirappen (houten dakpannen) van meranti-hout gedekt, welke niet met pennen, zooals op Java en elders, zijn bevestigd, maar op de daklatten met idjoek-touw worden vastgebonden.
De kampongs waren over het algemeen vrij goed en groot en voorzien van flinke huizen. In vele kampongs vindt men, zoo ook in Hoeta Paoeng, Polloeng enz. groote steenen doodkisten, soms reusachtige gevaarten uit twee stukken steen (deksel en kist) gehouwen, waarin de lijken der hoofden en van aanzienlijken worden bewaard. De kisten zijn aan de uiteinden dikwijls voorzien van een ruw behouwen aangezicht; het is vreemd, dat tegenwoordig deze doodkisten niet meer worden gemaakt; zij wijzen mijns inziens op eene vroegere meerdere ontwikkeling der bevolking.
Langs dezen westelijken meeroever en ook op de hellingen van het meerrand-gebergte komen een massa rotsgesteenten voor; de grond is dikwijls als bezaaid en geheel doorwerkt met grootere en kleine steenen en rotsklompen. De wallen der kampongs, te beginnen met het landschap Bakkara, den meeroever noordwaarts volgende, zijn opgebouwd van steenklompen, met klei bij elkaar gehouden; de trappen voor enkele huizen, ronde kisten of wel groote doozen om ze eens zoo te noemen, waarin de schedels van afgestorven familie-leden of van vijanden worden bewaard, de rijstblokken enz. zijn van steen vervaardigd. Deze laatste voorwerpen, evenals de doodkisten , zijn uit één stuk gehouwen. Ook op het schiereiland Samosir komt op vele gedeelten deze groote steen- en rotsformatie voor en worden ook daar de overvloedige steenen tot dezelfde doeleinden gebezigd.
Na het afbranden der kampongs op de onan van Si Manoelang werd de marsch voortgezet naar de aangrenzende landschappen Aik na oelie en Si Pitoe Hoeta, waar zou worden overnacht. Deze beide landschappen, die in 1889 ook boeten hadden opgebracht, hadden zich tegenover de benden kwaadwilligen van Singa Mangaradja flink gehouden; zij hadden deze niet in hunne hoetas toegelaten, hen niet ondersteund, en toen zij daarvoor werden aangevallen en belegerd, den vijand buiten hunne kampongs weten te houden en hem zelfs verliezen toegebracht, een bewijs voor hetgeen ik vroeger vermeldde, dat, indien de bevolking niet met den vijand heult, zij dezen gemakkelijk kan weerstaan. De hoofden van Aik na oelie en Si Pitoe Hoeta hadden dan ook reeds tijdens ons verblijf te D. Sanggoel hunne opwachting gemaakt en verzocht dat de colonne in hunne landschappen zou overnachten. Vóór dat wij daar echter aankwamen had iets plaats dat onzen marsch eenigszins vertraagde en ons