daar men zelden of liever nooit op deze tochten de kampongs, hoe sterk overigens ook, tegen ons verdedigde.
De hoofden van D. Sanggoel en die van een gedeelte van Si Manoelang betaalden de hun opgelegde boeten. Een tweetal onwillige kampongs echter van het landschap Sait ni Hoeta moesten van D. Sanggoel uit worden getuchtigd.
De vlakte, waarop al deze landschappen liggen, is zeer uitgestrekt en vormt als het ware ééne groote sawah-vlakte, waarin de verschillende kampongs zijn gelegen. De grootste landschappen daar gelegen zijn: Dolok Sanggoel, Sait ni Hoeta, Dolók na oeli, Si Pitoe Hoeta, Si Risirisi, maar vooral Si Manoelang.
De groote vlakte wordt in het westen en zuiden begrensd door het vrij hooge begroeide en steile gebergte, dat de bovenlanden van Baroes van de Toba-landen scheidt; de voornaamste top daarvan is de Dolok Pmapan; het op de kaart aangegeven landschap Bonan Dolok behoort reeds tot genoemde bovenlanden en sluit aan aan de langzaam naar het meer oploopende hoogvlakte van Hoeta Paoeng, Polloeng, Parsinggoeran en Hoeta djoeloe, welke hoogvlakte eene voortzetting is of liever een gedeelte vormt van de groote Tobasche hoogvlakte, die om het geheele Toba-meer zich uitstrekt. Zooals ik bereids opmerkte loopt de vlakte langzaam op naar het meerrand-gebergte en eindigt daar onder anderen in den begroeiden top van den Oeloe Darat. Noordwaarts achter het bovengenoemde landschap Hoeta djoeloe, is de geheele hoogvlakte met oerbosschen bedekt, die zich uitstrekken en aansluiten aan de Pakpaklanden en Dalri.
Hoeta djoeloe ligt niet ver van den boschrand af en van hier voert ook een pad door het donkere woud langs het landschapje Hoeta Galoeng naar Littong, de woonplaats van S. Mangaradja. In het jaar 1887 bezochten wij alleen de landschappen H. Radja, Si Mangarotsang, Pollong, Hoeta Paoeng en een gedeelte van Parsinggoeran; nu zou de tocht echter langer worden en zich veel verder uitstrekken.
Den 2<ien September 1889 werd van D. Sanggoel verder opgerukt naar Si Manoelang, waar evenmin als in D. Sanggoel tegenstand werd ondervonden. De marsch door het moerassige sawah-terrein leverde echter vele bezwaren op, vooral in dezen tijd van het jaar nu de bevolking bezig was de velden onder water te zetten en te bewerken. Daar dit landschap echter had geweigerd de opgelegde boete te betalen, werden een viertal kampongs bij de onan van Si Manoelang afgebrand; alle waren verlaten. De huizen waren hier, evenals bijna overal in het westen ,