als wij, die niets te dragen hebben. Te ongeveer 6 ure opgebroken, volgden wij eerst den ons bekenden weg naar Loboe Tala en van daar verder westwaarts over de hoogvlakte naar den voet van den Dolok Margoe, een der lage toppen van het westelijk grensgebergte. Over dezen berg loopt het pad een tijd lang voort om dan weder af te dalen naar de vlakte aan de andere zijde. Aan deze zijde werden een tweetal kleine ravijnen gepasseerd; aan gene zijde van den Dolok Margoe moesten wij een dieper ravijn van ongeveer 60 Meter breedte overtrekken; wij lieten de landschapjes Hoeta Radja en Si Mangarotsang rechts liggen. Langs deze beide landschappen loopt de weg, die rechtstreeks door het ravijn van de Aik Si Lang voert, naar de vlakte boven Polloeng en langs den voet van den Dolok na bolon. Deze weg had de colonne in 1887 gevolgd en was toen van daar (de voet van genoemden Dolok na bolon) rechtstreeks naar beneden afgedaald in de sawah-vlakte van Polloeng. Wij moesten echter eerst de landschappen D. Sanggoel, Si Manoelang enz. bezoeken, en volgden daarom den weg rechtstreeks voerende naar de onan van eerstgenoemd landschap. Later zouden wij, om Polloeng en Parsinggoeran te bereiken, weder de Aik Si Lang moeten passeeren, maar dan veel meer bovenstrooms waar het ravijn niet noemenswaardig diep is. Bij Hoeta Radja daarentegen is de ravijn-overgang der Aik Si Lang zeer moeielijk, vooral voor artillerie, en zou het passeeren door eene geringe vijandelijke macht zeer kunnen worden bemoeilijkt. Het ravijn heeft hier steile wanden en de rivier is snelstroomend, daar zij als in een smallen koker wordt te zamen geperst; in 1887 verloor de artillerie hier bijna een muildier, het werd toen echter met behulp der Bataks weder uit den stroom gered. De tocht ging verder over gemakkelijk en licht golvend terrein en werd te 1 uur in den middag de onan van D. Sanggoel bereikt. In dit landschap zou het eerst worden overnacht; daar de twee kampongs bij de onan bleken te klein te zijn, werd nog een half uur verder gemarcheerd naar eenige groote bij elkander gelegen hoeta's (kampongs). Nergens werd tegenstand ondervonden , integendeel overal werden als teeken van onderwerping witte vlaggen uitgestoken. Een drietal der genoemde kampongs werd door onze troepen bezet en alles zoo goed mogelijk ingericht voor een verblijf van eenige dagen. Hier zouden wij toch eenigen tijd moeten verblijven om de boeten te innen, aan de verschillende kampongs opgelegd; gewoonlijk bedroeg die 20 spaansche matten per hoeta. Landschappen en ook afzonderlijke kampongs, die weigerden deze boete op te brengen, zouden dan worden getuchtigd, en eindigde dan de bestraffing met afbranding,