Deze laatste bende had blijkbaar het voornemen naar de vallei van Si Lindoeng door te dringen. Des morgens te 10 uren van Littong ni Hoeta vertrokken, kwamen wij na een marsch van 9 palen, te ongeveer 3 ure in den middag vermoeid te Boetar aan; wij sloegen ons leger in de aldaar gebouwde kerk van den inlandschen zendeling op en men kwam mij al spoedig het bericht van den morgen bevestigen.
Daarom werd dan ook den 7<Jen Augustus, des morgens, tegen de beide sterke kampongs in Si Baragas opgerukt. Het vuur der artillerie had hier echter niet zulke goede uitwerking als den vorigen nacht in Laboe Tala; de vijand had zich trouwens in de kampong zoo goed mogelijk gedekt opgesteld en tegen de granaatscherven beveiligd, doch waagde het niet de veilige kampongs te verlaten, hoewel hij, wat aantal betrof, verre in de meerderheid was; onze geheele aanvalspatrouille toch bestond uit ±35 man infanterie en de artilleristen-bediening van het medegebrachte kanon. Na een hevig vuurgevecht van eenige uren, waarbij de vijand door het geschutvuur niet uit de kampongs konden verdreven worden en wij zelf een doode kregen, moest het gevecht, ook door de zware vermoeidheid van den troep, worden gestaakt. De patrouille keerde naar Boetar terug, doch rukte een gedeelte, nauwelijks aangekomen, weder uit om den vijand, die nu driest geworden, eenige door de bevolking verlaten kampongs in brand stak, te verdrijven..
Op het nu open veld ging de geheele bende reeds na een paar salvo's van onze zijde op de vlucht en wachtte ook den volgende morgen onze komst ten tweede male voor de kampong te Si Baragas niet meer af. In den morgen van den 8sten Augustus, toen de troep weder gereed was om uit te rukken, kwam men mij berichten, dat de benden Si Baragas hadden verlaten en naar het onafhankelijke landschap Si Mamora waren afgetrokken. In den loop van den dag kwam het overige gedeelte der bezetting van Littong ni Hoeta, vergezeld van den controleur, van Baligè aangekomen, ons te hulp, maar was die dus niet meer noodig geworden. Een bezoek later gebracht aan de in Si Baragas aangevallen kampongs deed blijken hoe bijzonder sterk deze waren; zonder een groote macht en geschutvuur zouden zij niet te veroveren zijn geweest.
Trouwens de meeste kampongs in de landschappen op de hoogvlakte, voornamelijk in Boetar, Loboe Si Regar en Littong ni Hoeta zijn zeer sterk. Het voornaamste was echter dat wij ons doel hadden bereikt; den vijand was de doortocht op ons grondgebied, zoowel naar de onderafdeeling Toba als naar Si Lindoeng, belet.
Hij liet daarna weinig of niets meer van zich hooren; de benden trok-