seeren, in een niet zeer diep ravijn stroomende. De maan scheen helder en begunstigde de onderneming.

Zonder veel geruisch te maken werd ongeveer 3 palen gemarcheerd, man achter man op het smalle pad, zooals het steeds gaat in deze onafhankelijke streken. Wij konden tot dicht bij de kampong naderen, zonder door de bende te worden bemerkt. De kampong was zeer sterk: hooge wallen met bamboedoerie-haag op de kruin bezet. Toen men ons ontdekte ging een hevig rumoer daarbinnen op en dadelijk daarop knalden een aantal schoten. De medegebrachte stukken werden in batterij georacht en de eerste granaten vlogen door de lucht, zonder echter veel uitwerking te hebben, daar de meeste niet in de kampong vielen. Het onduidelijke schemerachtige maanlicht belette met zekerheid den afstand te schatten.

De kampong werd nu van drie zijden onder vuur gehouden om de verdedigers van de wallen te verdrijven; intusschen werd een der stukken tot op korten afstand voor de poort gebracht en deze met eenige schoten verbrijzeld. De troep drong de kampong binnen, maar vond den vijand gevlucht, twee dooden achterlatende. Daar geene andere opening in den wal te vinden was, maakten wij er uit op dat de vijand zich langs de bamboedoerie-stengels in een klein ravijn achter de kampong had laten afzakken en op die wijze was ontvlucht. Volgens latere berichten zou hij bovendien nog meer dooden hebben gehad. De terugmarsch naar Littong ni Hoeta ging niet zoo gemakkelijk; de maan was intusschen onder gegaan en met moeite kon men al voortstrompelende vooruit komen; een aantal koelies was natuurlijk weder gevlucht, zoodat een gedeelte der munitie door de manschappen zeiven moest worden gedragen. Te één ure des nachts werd de terugtocht aanvaard en eerst ten 31/2 ure kwaaien wij in het bivak terug.

Lang zoude echter onze welverdiende rust niet duren; des morgens tegen ongeveer 10 ure kwam men mij berichten, dat een tweede bende kwaadwilligen een inval had gedaan in het landschap Boetar en zich in twee der zeer sterke kampongs van Si Baragas had genesteld, ook hier schrik en angst verspreidende onder de bevolking.

Toen werd besloten, dat de officier der artillerie en de tweede officier te Littong ni Hoeta met een gedeelte der bezetting zouden achterblijven, met het oog op eenen eventueelen terugkeer van de des nachts uit Loboe Tala door ons verdreven bende, terwijl de commandant, met het overige gedeelte van den troep en vergezeld van den ondergeteekende, naar Boetar zoude oprukken, ten einde ook daar de kwaadwilligen aan te vallen.

m