officieren van gezondheid. Den tweeden Juni had de afmarsch der beide patrouilles uit de respectieve garnizoenen plaats en den vierden daaraanvolgende werd de uiterste westelijke kampong van het landschap bezet. Ik vergezelde de patrouille van Taroetoeng en bleef dan ook voor goed met de tijdelijke bezetting in het bivak. Van tijd tot tijd kwam ook mijn collega van Baligè om mij in mijn dienst af te lossen en kon ik dan voor eenige dagen naar mijn standplaats te Taroetoeng terugkeeren. Lang bleef ik daar echter nooit, want het trok mij het meest naar het terrein der gebeurtenissen, die te wachten waren; onze gewone dienst en werkzaamheden waren toch als het ware gestaakt. De bevolking, ook die in Si Lindoeng, verkeerde in de grootste onrust en niemand der gewoonlijk zoo twistzieke en zaken makende Bataks dacht aan zijn perkara s, ja in vele kampongs in de vallei, b. v. in Si Poholon, was men, evenals op de hoogvlakte, bezig have en goed in veiligheid te brengen en gereed om op het eerste alarm op de vlucht te gaan. De Bataks, die de nog onafhankelijke streken bewonen, waar nog onderlinge oorlogen voorkomen, zijn betrekkelijk op hunne wijze nog dapper en het vechten en oorlogvoeren gewoon; die echter welke reeds eenige jaren onder direct bestuur hebben gestaan, verliezen zeer spoedig hunnen krijgszuchtigen aard en worden het tegendeel van moedig, dit is in de beide jaren 1887 89 duidelijk gebleken. De bevolking heeft weinig of niets gedaan om ons in het verdrijven der kwaadwilligen te steunen; met de grootste moeite konden dikwijls koelies worden verkregen om vivres enz. voor de uitrukkende patrouilles te vervoeren. Slechts enkele hoofden hielden met ons stand, maar hunne onderdanen namen, zoodra er eenig gevaar was en men hun dit niet belette, de vlucht. Daar we er op rekenden dat ons verblijf in het bivak van langen duur konde zijn, evenals in 1887 toen wij in het landschap Loboe Si Regar op de hoogvlakte =fc 3 maanden in eene kampong in bivak lagen, richtten wij ons zoo goed mogelijk in; er stonden in de kampong ongeveer vier Batakhuizen, zoo als deze op de hoogvlakte overal zijn, vuil en smerig; deze gebouwtjes werden zoo goed mogelijk schoongemaakt, en daarin de troep gelegerd; wij voor ons zelf lieten eenige strooien hutten bouwen, eenvoudig op den naakten grond geplaatst en sloegen daarin onze tenten op, alles primitief ingericht, maar men gewent spoedig aan een dergelijk leven, als het ware altijd in de buitenlucht; een hoofdvoorwaarde is een gezond lichaamsgestel, waardoor men gemakkelijk aan zulke ruwe levenswijze het hoofd kan bieden. Men moet wel in aanmerking nemen dat het landschap Littoeng ni Hoeta op de opene en kale Tobasche hoog-