men voorzichtig genoeg, om niet meer waren naar den winkel te zenden, eer er van het aanzienlijke bedrag, waarvoor reeds geleverd was, eenige afrekening in peper had plaats gehad. Doch Van Hel bleef de zaak donker inzien; voorwendende ziek te zijn, ging hij naar boord om door Karei vervangen te worden, die echter niet beter slaagde. De nering bleef gering. De rijksbestuurder drong er wel op aan. dat men steeds nieuwe artikelen zou aanvoeren, maar als men hem herinnerde aan zijne belofte om in peper af te rekenen en vast te stellen hoe de realen naar de op Bantam gangbare munt berekend zouden worden, zocht hij allerlei uitvluchten. Uit zijn eigen mond vernam men nu, dat hij hen voor verspieders hield, zoodat maar al te duidelijk was, hoe gretig hij het oor leende aan de inblazingen der Portugeezen. De voorraad peper vermeerderde met den dag, nu de oogst begon binnen te komen. De Chineezen vulden hunne pakhuizen en waren bereid van twee tot vijfhonderd zakken ter beschikking van den rijksbestuurder te stellen; waarom leverde hij dan niet, wat hij verschuldigd was? Aan de Hollanders onthield hij datgene waarop zij aanspraak hadden, terwijl zij het moesten aanzien, dat de Portugeezen dagelijks bezig waren een paar jonken vol te laden, die weldra naar Malakka zouden vertrekken. Was dit niet lijnrecht in strijd met hetgeen hij beloofd had, toen de handel een aanvang nam ? De Houtman werd door den scheepsraad naar de stad gezonden, om met den rijksbestuurder nog eens vriendelijk over den prijs te spreken; de commiezen kregen verontschuldigingen en hernieuwde beloften tot bescheid, maar zijne daden lieten zich wachten. Onderwijl gebeurde er een en ander, dat wel geschikt was om de vrees te wettigen voor boosaardige plannen, die er broeiden. Pedro de Tayda, „die der Portugeezen schalkheden verstond, en de onzen dikwijls en oprecht waarschuwde, dat zij zich voor hen wachten zouden", werd op zijn bed door moordenaars overvallen, naar sommigen zeiden met medeweten van den rijksbestuurder, die gelijktijdig voor enkele dagen Bantam verliet, zoo men vermoedde om zich te verstaan met den naar Jacatra vertrokken radja, wiens aanslag in vereeniging met de Portugeezen vroeger mislukte. De scheepsraad hield alles zooveel mogelijk stil, om geen onrust onder het bootsvolk te wekken, dat toch dagelijks ongeduldiger werd, maar begreep tegelijk, dat hij zich op een aanval moest voorbereiden. De Houtman vroeg weder gehoor bij den rijksbestuurder, trachtte hem te doen gevoelen, hoe hij aan zijne waardigheid verschuldigd was, zijn woord gestand te doen, zeide hem dat zij hier hun verblijf niet langer konden rekken, daar het meer dan tijd werd om aan de terugreis te denken; doch het antwoord