land wederkeerden, dan men had mogen verwachten, wanneer hij met noodiëe beleid was te werk gegaan en de inboorlingen had weten te ontzien. Niets is minder waar dan dit. Voorzeker, de door hem en den scheepsraad gevolgde gedragslijn vond bij het mindere bootsvolk en bij enkele ontevredenen, die Van Bönningen hadden gesteund, geen bijval. Wij kunnen ons begrijpen, dat het grootste gedeelte der bemanning, na al de ellende, die men op de lange reis reeds had doorgestaan, niets 'ever zou hebben gezien dan dat, nu het doel bereikt was, de handel zoo spoedig, mogelijk zijn beslag had gekregen. Alles liet zich toch gunstig aanzien; Chineesche en andere kooplieden kwamen hun pepervoorraad aanbieden; de medegebrachte waren schenen den kooplust der aanzienlijke Javanen te wekken; waartoe dan dat wachten en dralen, dat eindeloos loven en bieden, terwijl aan de afgunstige Portugeezen gelegenheid werd gegeven om den geheelen handel te verijdelen? Hoe de zoodanigen dachten, vernemen wij uit hetgeen een hunner in zijn journaal opteekende. „Door ons verzuim zijn wij van daar gescheiden, onzen ast van peper niet hebbende. Wij wachtten naar nieuw goed, ofschoon sommigen ons gewaarschuwd hadden, dat wij terstond zouden koopen, daar de Portugeezen op middelen zonnen om ons den handel te beletten, zooals later gebleken is. Wij konden in het begin genoeg gekocht lebben. Wij hadden daarvoor voldoende geld en koopmanschap, en zouden gemakkelijk 3 k 400 last hebben kunnen krijgen. Daarom, die altoos öieent vroeg genoeg te komen, komt dikwijls te laat" >). Schijnbaar heeft deze berichtgever gelijk; toch zou hij een billijker oordeel geveld heben, indien hij alle omstandigheden en de overleggingen van hen, aan ^ie de belangen van den handel toevertrouwd waren, beter gekend had.

et valt ons met moeielijk de verwikkelingen na te gaan, die tot zulk eene treurige uitkomst hebben geleid, daar de officieele berichten, die ontanus aan zijn uitvoerig journaal ontleende, de aanteekeningen van illem Lodewijksz. en de brieven van Karei, die beiden aan de handelen deelnamen, ons volledig inlichten. Het mag zeker bevreemden, at Van der Does, die in de stad „met de anderen tot de koopmanschap gebruikt werd", noch van wat er is omgegaan tusschen den rijksbestuurder. De Houtman en de overige commiezen, noch van de houding der ^ortugeezen iets m zijn dagboek heeft opgeteekend. Het maakt een zonov ln^6n ^ndruk, dat zijn bericht van de peilingen onder de kust, waarstraks nader, zich dadelijk aansluit bij de mededeeling: „Wij

O Verhael van de Heyse enz.