smeedden met den zoon van een overleden vorst, die eens tot de machtigsten van Java behoorde. Deze zou al de voorname Hollanders op een feest hebben doen ombrengen, terwijl de Portugeezen gelijktijdig zich van de schepen dachten meester te maken, ware het niet dat de rijksbestuurder de schepelingen gewaarschuwd had. Werd dit verraderlijk plan alzoo verijdeld, De Houtman wist nu welk gevaar de onderneming bedreigde, en vertrouwelijke mededeelingen van Pedro de Tayda gaven voortdurend voedsel aan zijn wantrouwen. Zoolang de rijksbestuurder echter eerlijk uitvoering gaf aan het gesloten verdrag, was er geen grond om aan het welgelukken van den handel te twijfelen, mits men met voorzichtigheid te werk ging. Deze verzekerde dat hij de Hollanders beschermen zou tegen allen die hen belaagden, beloofde dat aan geene enkele natie peper zou worden verkocht, vóór zij hunne volle lading hadden, was bereid met hen in overleg te treden over de prijsbepaling en de muntberekening, noodigde de commiezen uit hunne koopwaren naar de stad over te brengen, en stelde een gebouw te hunner beschikking, waar zij kantoor of winkel konden houden. Terwijl De Houtman op de Mauritius bleef, gingen de commiezen Van Hel en Naso met nog negen helpers aan land om handel te drijven. Men miste helaas den bekwamen Barent Heynck, die een paar dagen na de aankomst voor Bantam aan den rooden loop was bezweken. „Over zijn doot was groote rouw", lezen wij bij Pontanus, „soowel om de gheschiktheyt van zijne natuere en manieren, als om de besondere ervarentheyt der saken en handelinghen in die plaetsen; en wert gehouden voor een van de commisen , daar de Compaignie haar meest op hadde betrouwt". Wellicht was ook hij in Portugal geweest of had hij op Portugeesche schepen gevaren. Hoe dit zij, het getuigenis heeft dubbele waarde, wanneer wij mogen aannemen dat Pontanus het aan een journaal van De Houtman ontleende. Van Hel toonde weinig lust in de ontvangen opdracht, daar hij de Portugeezen niet in het minste vertrouwde. Hij vermoedde dat zij den rijksbestuurder en de voornaamste Javanen geheel beheerschten en dat het hun enkel te doen was om de Hollanders met al hunne koopwaren aan land te lokken, ten einde de geheele onderneming met één slag te kunnen vernietigen. De uitkomst bewees, dat hij zich niet ten onrechte bezorgd had gemaakt.

Men heeft De Houtman verweten, dat hij, door op den geschikten tijd niet te willen koopen, door zich onhandelbaar te toonen ten opzichte van de Javanen en ten laatste tegen den rijksbestuurder eene dreigende houding aan te nemen, oorzaak is geworden dat de handel grootendeels is mislukt en de schepen met veel geringer lading in het vader-