de groothandelaars op Bantam l); doch terwijl de laatsten van onze kooplieden geen concurrentie hadden te vreezen, was dit met hen zeer zekei het geval. Het kon hun niet anders dan hoogst onwelkom zijn, dat er andere Westerlingen kwamen, om hun de voordeelen te betwisten, die zij uit dezen Indischen handel trokken, te meer omdat het Hollanders waren, die als kloeke vrachtvaarders bekend stonden. De Houtman wist, dat hij van hunne zijde niets dan tegenwerking had te verwachten. Het aantal aanzienlijke Portugeesche handelaren die er woonden, bedroeg niet meer dan zeven, maar zij hadden een aantal landgenooten in hun dienst en stonden op goeden voet met den Javaan, die voor den minderjarigen sultan het rijk bestuurde. Gelukkig vonden onze landgenooten daaronder zekeren Pedro de Tayda, een bekwaam man, die vele Oostersche landen bereisd had en zeer ervaren was in zeevaart- en sterrekunde. De kaarten, door zijne kundige hand geteekend, die de schepen medebrachten, heeft Plancius niet minder hoog gewaardeerd, dan de kooplieden de specerijen ). Yan den aanvang hebben de commiezen in hem een oprecht vriend gevonden, die hunne belangen behartigde, tot hij viel als het slachtoffer van den haat zijner landgenooten.

Nu de handel zou beginnen, traden de commiezen op den voorgrond. „Aengesien Syn Excie Syn patenten op die naem van de vier commisen heeft gedepescheert", zoo stond er in de Instructie te lezen, „soo sullen (alle schepelingen zonder onderscheid) ten respecte van de persoon van Syn Excie denselven commisen int generael en particulier, so wel op die scheepen als an landt coinende, alle respect ende eerbiedingh bewysen De eerste ontmoetingen gaven De Houtman alle hoop op een goeden uitslag; „sy ontvingen ons met groote reverentie", lezen wij in een der journalen. De rijksbestuurder zond terstond enkele Portugeezen naar de schepen, om te onderzoeken wat volk de schepelingen waren en wat zij begeerden. Vernemende dat zij kwamen handel drijven, gaven de Portugeezen te kennen, dat hier overvloed van peper te vinden was, meer dan de schepen laden konden. Daags daaraan kwam de eerste der rijksgrooten, de Sjahbandaar, met een aantal voorname Javanen aan boord, om te berichten, dat de Hollanders vrij handel mochten drijven, waarbij men hun in alle op-

1) «Een kloek en ijverig volk", wordt in een der journalen van de Chineezen gezegd, «dat geen arbeid of moeite ontziet om een stuk geld te verdienen . Daarentegen heet het van de Javanen, dat zij hoovaardig zijn en obstinaat. «Het is een leugenachtig en diefachtig volk".

2) Zie de getuigenis van I'lancius zeiven bij De Jonge, a. w., dl. I, blz. 190 v. Ook van deze kaarten schijnt geen spoor meer te vinden te zijn.