Meer dan een jaar was onder allerlei wederwaardigheden voorbijgegaan, toen de schepen eindelijk den 23sten Juni IS96 het eiland Java bereik' ten en in het gezicht van Bantam ankerden. Wat er heeft plaats gehad in de vijf maanden, die men hier doorbracht, mag ik in hoofdtrekken als bekend onderstellen. Intusschen komt het mij voor, dat de voorsteling, die De Jonge er van geeft, bepaald met het oog op het aandeel van De Houtman, wederom niet geheel juist is. Wij kunnen de ware toedracht der zaak alleen opmaken uit eene nauwkeurige vergelijking van de berichten in de gedrukte journalen. Ook geven eenige brieven door en commies Karei van 3 tot 19 Augustus aan den scheepsraad en De Houtman geschreven eenig licht. Maar behalve deze en een paar bladzijden met aanteekeningen, die misschien tot een journaal behoord hebben, zijn er uit dat zoo belangrijk tijdperk geen bescheiden van den scheepsraad bewaard gebleven. Het is vooral te bejammeren, dat de brieven, die De Ioutman zelf gedurende zijne gevangenschap, en ook te voren, geschreven heeft, verloren zijn. Doch wat tot ons kwam is voldoende om een billijk oordeel te vellen.

Bantam was een der vele kleine staten, waarin Java toen verdeeld was. Het ontleende zijn aanzien voornamelijk aan de pepercultuur en zijne gunstige ligging voor den handel. De hoofdplaats, wat haar uitgestrektheid betreft door een der berichtgevers bij oud-Amsterdam vergeleken, was de grootste markt voor specerijen en drogerijen, die van el( ers, inzonderheid uit de Molukken, hier werden aangevoerd. De journalen geven ons eene duidelijke beschrijving van het uitwendig aanzien er ommuurde stad en de groote bedrijvigheid die er heerschte. Het wemelde er tusschen de rieten en houten woningen en op de drie markten van Chmeesche, Arabische, Malabaarsche en andere kooplieden uit verschillende deelen van Voor- en Achter-Indie. Uit China kwamen jaarlijks omstreeks Januari van vijf tot acht jonken, beladen met porselein, zijden stoffen en andere artikelen, die tegen peper werden ingeruild door tusschenkomst van een aantal Chineesche agenten, die buiten de stad ^oonden. Zoo hadden de Portugeezen hier ook hunne facteurs of zaakgelastigden , die met Goa en Malakka in onmiddellijke betrekking stonden. Jaarlijks kwamen van daar vier of meer groote schepen, om zoovel- peper en andere specerijen voor de Europeesche markt op e koopen, als zij maar inladen konden. Met kleinere vaartuigen oorkruisten zij verder de Indische wateren, om van Banda, Timor en andere eilanden te halen, wat zij met winst weder deels op Java konden a zetten, deels naar het Westen vervoeren. Zij waren met de Chineezen