deelen. Hij wilde zich onderwerpen, mits zulks geschieden kon onder behoud van eer en rang, en dreigde zelfs, ingeval men eene sententie over hem mocht uitspreken, met een beroep op den Prins en de Staten, zijne wettige overheden. Hij teekende zich in dit schrijven van 4 Januari IS9ö „Collega von Bönningen, Commies op den Hollandschen Leeuw"; Want ruim een week te voren, terwijl De Houtman, Karei en de schipper op het jacht te gast waren, was hij naar de Hollandia gevlucht, om zijne eer en zijn leven te redden, zoo het heette. De waarheid was, dat hij op het admiraalschip het scheepsvolk trachtte op te ruien, hetwelk, hiervan niet gediend, eene dreigende houding zal hebben aangenomen. Meende hij zijne afzetting als commies hoofdzakelijk aan De Houtman te moeten wijten, hij geraakte buiten zich zei ven van woede, toen hij hier diens journaal in handen kreeg. Hij zond uittreksels aan Van Hel, Schellinger en Mullenaar, opdat hunne oogen zouden opengaan voor de boosheid van den eersten commies, dien hij zwoer te zullen vermoorden. Vermoedelijk is het gelukt Von Bönningen tot bedaren te brengen, hoewel men het veiliger schijnt geacht te hebben De Houtman op de Mauritius te houden en hem te laten waar hij was. Althans wij vinden hem op zijn oude schip, als de vloot, die enkele weken bij het eiland St. Marie aan de oostkust van Madagascar had moeten ankeren, in Februari Weder onder zeil gaat J). Tot in de helft van Mei schijnt er niets bijzonders te zijn voorgevallen, doch bij het naderen van den Indischen Archipel lekte er iets uit van een verraderlijk plan, door Von Bönningen met enkele adelborsten en andere ontevredenen ontworpen , vóór men Madagascar verliet. Wanneer het geschikte oogenblik kwam, zou hij een wit hemd van de bezaansroe laten waaien, waarop zij tot hem moesten komen. Het voornemen was, de Hollandia af te loopen, en na allen uit den weg geruimd te hebben, die hem niet aanstonden, met den Hollandschen Leeuw weg te zeilen. Er diende een onderzoek ingesteld te Worden, want het gold het behoud van een schip, dat in geld en handelsartikelen een derde van de geheele uitrusting bevatte. Niet dan noode verscheen Von Bönningen voor den scheepsraad, die op de Hollandia
1) Dat de schepen maanden lang werkeloos hebben vertoefd in de wateren van Madagascar, is niet een gevolg van deze oneenigheid of van eenig ander slecht beleid geweest, maar moet deels aan de ziekte van het scheepsvolk worden toegeschreven, deels ook aan de omstandigheid, dat men, nog te weinig bekend met bepaalde zee®troomingen en heerschende winden, — gelijk Plancius later in eene "Memorie" deed °Pmerken (Vgl. De Jonge, a. w., dl. I, blz. 190) — den gunstigen tijd heeft moeten ■"wachten om den tocht oostwaarts te kunnen vervolgen.