waarvoör de bewindhebbers hem bekwamer hebben geacht dan een der anderen. Ook was het gelogen, dat Cornelis de Houtman niet bij zijn broeder zou mogen overnachten. De adelborsten waren moedwillig tegen hunne overheid opgestaan; zij hadden De Houtman en Karei, en in hunne personen de Compagnie belasterd, weshalve Heynck oordeelde dat zij volgens art. 3 van den Artikelbrief gestraft moesten worden. — Opmerkelijk is dit schrijven, omdat ons hieruit overtuigend blijkt, hoe hoog De Houtman bij de bewindhebbers stond aangeschreven en welke eene voorname plaats hij bij de geheele handelsonderneming bekleedde. De scheepsraad heeft intusschen ook deze daad niet willen straffen, maar het wenschelijker geoordeeld een algemeen pardon af te kondigen. Op 28 December werd er op de Mauritius door schippers, commiezen, Keyser en nog achttien anderen een stuk geteekend en voor alle schepelingen afgelezen, waarbij zij verklaarden alles te vergeten en te vergeven, opdat de reis niet zou mislukken, en de Staten van Holland, die er zooveel voor gedaan hadden, niet teleurgesteld zouden worden in hunne verwachting , dat door dezen tocht het geheele land prospereeren mocht. De welvaart toch van deze schepen was „een werk, daar de eer van ons gansche vaderland aan hangt en daar koningen, prinsen en potentaten van alle landen op sien". Merkwaardige verklaring inderdaad, die bewijst, hoe de hoofden van deze scheepvaart, ondanks hunne kleingeestige kibbelarijen1), toch het gewicht gevoelden der verantwoordelijkheid, die op hen rustte.
Doch met Von Bönningen was geen land te bezeilen. Hij weigerde eene amnestie te teekenen, die hem als door het bootsvolk werd opgedrongen , maar sloeg andere middelen voor tot herstel van den vrede; en toen het college hierop het stilzwijgen bewaarde, verlangde hij dat men scheidsrechters zou benoemen, om met de stukken in handen te oor-
1) De weinige bladzijden, die van De Houtman'e journaal bewaard bleven (zie boven, blz. 411, aant. 3) leveren hiervan het bewijs. In en buiten den scheepsraad lieten schippers en commiezen zich soms kwetsende woorden ontvallen, of gaven zij op andere wijze aanleiding tot ergernissen. Het waren ronde zeelieden, die elkander weinig ontzagen. In dit opzicht stond De Houtman, die b. v. Van Hel eens een lantaarn zonder licht noemde, niet boven zijne medeleden. Maar vergevensgezind waren zij toch ook. Zoo schreef Van Hel aan De Houtman, dat hij, ondanks dat harde woord, toch de vriendschap niet wilde breken: «Laat ons denken", voegde hij er bij, «aan de woorden van onze heeren, die ons uitgezonden hebben tot uitvoering van hun bevel, dat wij eendrachtig en vreedzaam zouden zijn in het commercieeren en trachten naar hetgeen profijtelijk zal zijn".