tius, waarop voortaan ook Van Bönningen zou varen '). Het was met zijn eigen goedvinden, dat deze voorloopig niet meer aan de vergaderingen van den scheepsraad zou deelnemen, tenzij hij opzettelijk geroepen werd. Scheen dus eene verzoening getroffen en aan de tweedracht een einde gemaakt te zijn, met een woelgeest als Van Bönningen viel te eggen noch te ploegen. Men wilde weten, dat hij een geladen pistool bij zich droeg om Schellinger neer te schieten. De Houtman beklaagde zich opnieuw, dat hij zonder vergunning met volk aan land was gegaan. Dat Keyser, niettegenstaande hij om des vredes wil zich had teruggetrokken, den commies de hand nog boven het hoofd wilde houden, is wellicht aan persoonlijke genegenheid voor zijn stadgenoot toe te schrijven2). Het protest, dat acht adelborsten de onbeschaamdheid hadden bij den scheepsraad in te dienen 3), bewees, dat Van Bönningen een aanhang had op de vloot, en dat zijne weerbarstigheid bedenkelijke gevolgen dreigde na zich te sleepen. De Jonge, die het ons mededeelt, verzuimde er het antwoord van De Houtman bij te voegen, dat ik hier volgen laat 4).
Aen de Confraters.
Alsoo U.E. mij op gisteren vertoont hebt een protest tegens U.E. van acht adelborsten, gedaen en ouergegeuen, en alsoo tselue protest (soo ic bemercke) maer grootelijckx is streckende tot twist, onneenicheyt en groote calumnie van de Compangie van Verre (onse Heeren) en mij, soo is dat ic versoucke, dat U.E. mij gelieue verlof te geuen, dat ic mach scertificatye beleggen van alle dander adelborsten, die tot tselue protest meer versocht sijn (nochtans tonderteycke gerefuseert hebben) en haer afvragen wat haer van de saecke bewust es, op dat wij eygentlijck
1) Er wordt in het stuk uitdrukkelijk gezegd, dat men hiertoe besloot .zonder dat iemand uit gunst of haat stemde", maar in het belang van de Compagnie.
2) Zie zijn brief bij De Jonge, a. w., dl. II, blz. 191. Vóór hij zijn schip verliet, verlangde hij van zijn scheepsvolk, dat ieder op zijn woord zou verklaren of hij eenige kennis droeg van eene conspiratie door Von Bönningen gesmeed, en of hij gedurende de reis zich niet als man van eer had gedragen. Het antwoord, door eenige onderteekenaars, waaronder ook Van der Does, •[> deze schriftelijke vragen gegeven, luidde op de eerste ontkennend, op de tweede bevestigend.
3) Vgl. De Jonge, a. w., dl. II, blz. 192. Het waren Gijsbr. van Hardenbroek, Corn. van Heemskerck, Lamb. Biesmans, Em. Roedenburch Betz, Jac. Jansz. Huydencooper, Hans Bouwer, Jeron. Maryen en Jan van den Aertbrugghe.
4) Hs. Rijksarchief.