staan. Niet alleen dat Van Bönningen in het geheim den gesloten brief der Bewindhebbers opende, waarin Keyser als Dignumsz. opvolger werd aangewezen, maar hij had zich te voren meermalen uitgelaten, dat bijaldien daarin een ander dan deze werd genoemd, hij den brief verscheuren en in zee smijten zou. Van Bönningen schijnt zelfs toen reeds het voornemen gehad te hebben om de vloot te verlaten en zijn eigen weg te gaan. Hij zou, volgens het getuigenis van bootsgezellen, tot Keyser zich hebben uitgelaten, dat hij er den brui van gaf verder met de anderen mee te doen; zij hadden het gezondste en beste volk aan boord, en als zij in zee staken, zouden zij hun weg wel vinden. Wij kunnen niet aannemen , dat Keyser ooit tot zulk een misdadig plan de hand zou hebben geleend, maar dat Von Bönningen het koesterde, blijkt uit zijne verdere houding, en dit rechtvaardigt de ongezindheid van anderen om aan het voorschrift van de bewindhebbers gehoor te geven. Toen op 3 October over de benoeming van een opvolger scheepsraad was belegd, maakten de schippers en commiezen gebruik van de bevoegdheid l), die hun gelaten was om een aangewezen persoon niet te kiezen, wanneer zij zulks in het belang der onderneming wenschelijk mochten achten, en verklaarden zij zich tegen de benoeming van Keyser, omdat hij ziek lag aan het scheurbuik; omdat er dagelijks zooveel volk stierf en het dus misschien noodig zou blijken een der schepen te verlaten, in welk geval het beter zou zijn den schipper van het ontruimde schip in Dignumsz. plaats te stellen; omdat het niet raadzaam scheen een man, die als stuurman zoo uitnemend op zijne plaats was, tot schipper te maken, zonder te weten of hij daarvoor wel zoo geschikt zou zijn. Von Bönningen had zich hiertegen verklaard, en al werd in deze vergadering nog geene beslissing genomen, dit gaf hem geen recht, twee dagen later Keyser eigenmachtig tot schipper aan te stellen, en daarbij de vlag te hijschen, schoten te lossen en zijn volk kermis te laten houden. Hij zond daarop boden naar de andere schepen, of zij hem als vriend dan als vijand wilden beschouwen, of zij hem verder al dan niet tot de vloot wilden rekenen, „hetwelk", oordeelde Schellinger, „geen vraag is voor een commies met eere, die deugd in den zin heeft". Hoewel geen commies het recht had, zonder toestemming van zijn schipper of den scheepsraad, de kisten met geld en koopwaren te openen, ver-

1) In de offieieele resolutie van deze vergadering, die bewaard bleef, beroept de scheepsraad zich uitdrukkelijk op deze bevoegdheid, en later wederom bij de verwisseling van het personeel op de schepen , hoewel er in de instructie niet van gesproken wordt. De commiezen hebben haar uit art, 28 van den artikelbrief afgeleid.