dooden 1). Konstabels, busschieters, zeilmakers en timmerlieden bezweken dag aan dag, ook een der scheepsdokters en schipper Dignumsz. vielen als slachtoffers van de vreeselijke ziekte. Allen werden ter aarde besteld op een eilandje, waaraan men den somberen naam van „doodeneiland" of „Hollandsche kerkhof" gaf.
Dignumsz. dood op 28 September heeft aanleiding gegeven tot eene jammerlijke verdeeldheid, waarvan De Jonge ons eenige bijzonderheden heeft medegedeeld. Zijne voorstelling van het gebeurde is echter noch volledig noch duidelijk, en ten opzichte van De Houtman stellig onbillijk2). Gerrit von Bönningen, die commies was op Dignumsz. schip de Hollandia, gaf aanleiding tot den twist. Hij was uit Emden, evenals de opperstuurman op hetzelfde schip Pieter Dircksz. Keyser, hetgeen wel tot de vriendschappelijke betrekking tusschen beiden zal hebben bijgedragen, hoewel hij, om zijn lastig humeur, met anderen slecht overweg kon. Met Muilenaar, den schipper van de Mauritius, had hij onaangenaamheden, en Dignumsz. verklaarde, dat hij hem telkens aan boord kwam met nietswaardige klachten over anderen. Het zal slecht gaan, zeide deze op zijn ziekbed tot zijne medeschippers, als na mijn dood Keyser en Von Bönningen het schip moeten besturen. Hij achtte den eerste voor schipper bepaald ongeschikt3). Een advies van een zoo bekwaam man als Dignumsz., wiens dood men een groot verlies achtte voor de Compagnie, heeft zeker gewicht in de schaal gelegd. Men deed aan Keyser's groote verdiensten als sterrekundige niet te kort, indien men hem de geschiktheid niet toekende om aan het hoofd van een schip te
1) Dit journaal, in Hs. op het Rijksarchief, eindigt op 8 Dec. 1595 met het bericht, dat de stuurman van de Mauritius Claes Janssen met twee adelborsten op 26 K'°v- door de inboorlingen werd vermoord. Misschien is ook de schrijver kort daarop gestorven. Hij is zeer uitvoerig over alles, wat er op en bij Madagascar gebeurde, en begint zijne aanteekeningen aldus: „24 (Maart) ben ick van die stadt van Amsterdam ghesaeylet om mijn vuerghenomen voyaege ofte Indische raeysche metten hulpe van Godt toe voolbrenghen tot eere ende dienst des vaederlandts ende tot ons eeyghen Pfophytt".
2) Van de gedrukte journalen zwijgen de oudste over den twist; Lodewyksz. spreekt a"een van „groote tweedracht tusschen de hoofden, tot groote confusie en schade Van de geheele Compagnie". Van der Does schijnt met opzet hierover niets te hebben a!>ngeteekend, ofschoon hij wel melding maakt van een en ander dat er uit voort-
'oeide. Alleen Pontanus is hierover nitvoerig, en zijne mededeclingen stemmen gesel overeen met hetgeen ik in de stukken heb gevonden.
3) Deze en vele volgende bijzonderheden zijn allen ontleend aan de stukken, die °P het Rijksarchief berusten.
29