hij een daarvan, ongetwijfeld het volledigste en gewichtigste, aan de vergetelheid heeft ontrukt Kleurloos is het zeker niet; de adelborst Frank van der Does, die het schreef met eene vaardige hand, verbergt zijn oordeel niet over de feiten waarvan hij getuige was, noch over hen die daarbij handelend optraden. Dat dit niet onpartijdig is, laat zich begrijpen. Wanneer ik stilsta bij enkele hoofdmomenten, hoop ik aan te toonen, dat De Jonge zich mijns inziens te zeer heeft laten medeslepen door den indruk, dien hij uit het journaal van Van der Does ontvangen had. Ook vond ik onder de bescheiden afkomstig uit het archief van den scheepsraad, een en ander dat mij, wat de beoordeeling van De Houtman betreft, tot andere gevolgtrekkingen leidde. Ziedaar waarom ik meende eene revisie te mogen vragen van het vonnis, over diens beleid geveld.
Eerst na vier maanden kregen de schepen de Kaap de Goede Hoop in het gezicht. Het werd meer dan tijd, dat men ergens aan land kon gaan, want er was gebrek aan drinkwater en het aantal zieken nam op onrustbarende wijze toe. Men besloot in het begin van September aan de zuid-westkust van St. Laurens of Madagascar in de baai St. Augustin te ankeren, „overmits de zwakheid van al ons volk", schreef Willem Lodewijksz., „dat meerendeels plat aan het scheurbuik bleef liggen". Hoe noodig het was geweest eene veilige haven te zoeken, ten einde de schepelingen door beter voedsel te doen herstellen, blijkt uit het treurig tafereel, dat een der tochtgenooten op de Mauritius van den toestand ophangt. In de eerste dagen van September waren op zijn schip reeds dertien man gestorven en lagen er vijf-en-dertig doodelijk ziek. Jan Dignumsz. had op zijn schip „De Hollandsche Leeuw" (Hollandia) een-en-twintig, Jan Schellinger op de Amsterdam vier dooden en beiden vele kranken. Een maand later telde de Mauritius zes-en-veertig, de Hollandia vijf-en-dertig
1) Van de andere onuitgegeven journalen, door De Jonge (a. w., dl. II, blz. 285 v.) opgegeven , is f een eenvoudig logboek, dat van dag tot dag vermeldt hoeveel zeemijlen de Hollandia aflegt, en enkel aanteekeningen bevat betreffende wind en stroom. Als de schepen voor Bantam komen, breekt de schrijver af, en hij vat de pen weder op als zij in November onder zeil gaan. Ook g is niet anders dan eene «Beselirijvinck •van die coertssen". Het journaal c, op Mauritius gehouden, breekt 19Sept. 1595 reeds af, waarschijnlijk omdat de schrijver stierf. Een ander journaal van hetzelfde schip (b), dat enkele niet onbelangrijke aanteekeningen bevat, eindigt even plotseling op 8 Dec. 1595. Van meer beteekenis zijn de journalen a en d, inzooverre zij de gedrukte aanvullen. Ook deelen de onder h genoemde fragmenten van journalen nog een en ander mede betreffende het verblijf voor Bantam.