nelis en Frederik, na zich als handelaren te Lissabon gevestigd te hebben , bij de Amsterdamsche kooplieden gekomen zijn om hen over te halen tot het ondernemen van een eigen vaart op Indië; doch deze voorstelling schijnt in strijd met hetgeen wij m bovengenoemd verzoekschrift lezen. Volgens Van Meteren had Corn. De Houtman „langhe op de Portugaelsche schepen in Oost-Indiën ghehandelt, alsoo hy ghenoech verstont wat profyten datter waren ; waaraan hij de mededeeling toevoegt, dat deze m de gevangenis raakte, waaruit hij door Amsterdamsche kooplieden verlost werd *). Uitvoeriger vertelt ons Pontanus hetzelfde aldus: „Nadat De Houtman lange handel met de Portugijsen, die in Indien handelden, ghedreven hadde, ende alle de middelen van met de Indiaenen te handelen ende om tot dese plaetsen te comen ghemerckt ende gheleert hadde, eyndelick bevonden zijnde (want dit is den vreemdelinghen straffelick verboden), is ghevangen ghestelt gheweest, ende alsoo hy tot zijnder ontslakinge een merckelicke somme gelts van doene hadde, beancxst zijnde door wat middel hy dit gheldt soude becomen, addresseerde hy hem aen eenighe coopluyden, residerende tot Amsterdam, dien, soo sy hem hielpen, belovende in recompensie te openbaren al watter op de Oost-Indische reysen vallen mochte, hun grootelick aenprysende de excessive profijten, die daer te doene waren; ende heeft dit naderhandt, wt de ghevanckenisse verlost zijnde, overvloedelick metterdaet bewesen" 2). De ware toedracht der zaak valt uit deze uiteenloopende berichten moeielijk op te maken, doch ik meen dat wij niet verre van de waarheid zijn, wanneer wij ons haar aldus voorstellen. Cornelis de Houtman had korter of langer tijd op Portugeesche schepen gevaren, en was daarbij een en ander van den Indischen handel te weten gekomen. Hij meldde zich in 1592 te Amsterdam aan bij hen, die gewoon waren op Portugal te reeden, waarop zij besloten hem als handelsagent naar Lissabon te zenden, met het geheime doel om hun alle inlichtingen te verschaffen omtrent den Indischen handel. De Houtman kweet zich voortreffelijk van deze zending, „doende grote naerstigheyd, giften en maeltyden aen dengenen dewelke uyt Oost-Indiën quamen", zooals een ander

betrekkingen der gebroeders in het licht te stellen, als hij hun levensschets met die ^an andere beroemde Nederlanders zou geven. Doch dit plan bleef onuitgevoerd, en "et handschrift is in zijne nalatenschap niet gevonden.

1) Commentarien ofte Memorien v. d. Nederl. stoet (Amst. 1609), Bk. 24, begin. Hij spreekt hier van Pieter, maar bedoelt natuurlijk Cornelis de Houtman. a) J. I. Pontanus, a. w., blz. 251.