Maar al is dit niet geschied, het lijdt geen twijfel of Plancius heeft er gebruik van gemaakt bij het onderricht, dat hij aan de schippers en stuurlieden heeft gegeven, die straks het eerst den steven naar Indië zouden richten. Ook mogen wij aannemen, dat door diens goede zorg de noodige kaarten, hetzij dan in druk of in handschrift, aan boord zullen geweest zijn. Tot het wel gelukken van dezen en volgende scheepstochten, heeft hij niet weinig bijgedragen, gelijk ook door zijne tijdgenooten erkend is '), en het zou te wenschen zijn dat eens opzettelijk in het licht werd gesteld, hoe deze geleerde predikant niet enkel een streng Calvinist, maar tevens een der eerste zeevaart- en sterrekundigen van zijn tijd is geweest, wiens groote verdiensten door het nageslacht niet genoeg gewaardeerd kunnen worden.
Hadden Plancius en Claesz. dus aan de Amsterdamsche kooplieden een onwaardeerbaren dienst bewezen, al behoefden dezen niet door hen wakker gemaakt te worden, men diende nog vrij wat meer te weten, eer men aan de uitrusting van schepen kon denken. Wanneer de schippers hunne bestemming bereikt zouden hebben, moest het werk der handelscommiezen eerst beginnen. Wat had men te wachten van de Portugeezen , die tot hiertoe het monopolie bezateD ? In welke verhouding
van de Staten-Generaal bij deze gelegenheid ook gesproken van eene kaart van Azië, door een «expert mr. der zeevaart tot Goa" gemaakt en door Plancius aan de Staten opgedragen. Naar ik vernam, zocht men naar deze en de andere kaarten voor de uitgebreide verzameling van het Britsch Museum sedert jaren te vergeefs. Van Plancius zeiven is mij geene andere kaart bekend dan de «Orbis terrarum typus de integro, multis in locis emendatus" van 1594, die in de meeste uitgaven van het «Itinerario" van Linschoten wordt gevonden. De Jonge mocht het ook niet gelukken, de door Plancius vervaardigde kaarten met wassende graden op te sporen (a. w. BI. X, blz. 75, zie ook blz. 171 vv.). Het ware te wenschen, dat naar al deze kaarten eens een opzettelijk onderzoek werd ingesteld.
1) "T'is oock seker", zegt J. I. Pontanus (Hist. beschryvinghe v. Amsterdam, blz. 182) «dat den seer treffelicken man Petrus Plancius met raadt ende ervarentbeyt van de mathematische conste seer vele, soowel tot deze als tot die voorgaende tochten naer het Noorden gedaen heeft, de schippers namelick ende de commisen, eer zy haer tot de reyse begaven, int besonder onderwysende". Als Baudart echter (Memoriën, Dl. ÏI, Bk. XIV, blz. 85) zijne korte biographie van Plancius besluit met de woorden: -Wt liefde tot het vaderland ist dat hy zijne geographische wetenschap meest heeft beherticbt, gelijc hy dan is gheweest de principaelste autheur ende aendryver van de Toortreffelijcke en wijt vermaerde Oost-Indische Compagnie", is het duidelijk dat hieraan ten onrechte door De Jonge (a. w. blz. 95) een getuigenis tegen de verdiensten v»n De Houtman wordt ontleend, daar hier geen sprake is van den eersten scheepstocht.