Wij moeten ons hierbij, wat de bespreking der bionomie der zeeën betreft, bepalen. De belangstellende lezer zij ten slotte behalve naar Walther's uitvoerig werk, naar zijn meer populair geschreven , maar uiterst boeiende en door tal van afbeeldingen opgehelderde „Allgemeine Meereskunde" verwezen. Daarin wordt ook nader ingegaan op de eigenaardige bodem-temperaturen aan de oppervlakte, in de middenlagen en op den bodem der zeeën, die, vooral in de afgesloten bekkens der Einsturzfelder, zooveel eigenaardigs bezitten en op de verspreiding der zeeorganismen van zoo grooten invloed zijn (A. M., p. 85).

Doch vooral belangwekkend zijn de hoofdstukken 12—25, waarin de drie hoofdtypen der organismen (planten en dieren), nl. het Benthos, de vastzittende of op den bodem rondkruipende; het Plankton, de vrijlevende, in het water zwemmende of drijvende; en het Nekton, de „activ" zwemmende dieren, het assimilatieproces der planten, het indringen der lichtstralen, de voeding der zeeorganismen, de kleur en het lichtend vermogen, de koraalriffen, de eilanden, de zeeengten en landtongen, in verband met dat dierlijk leven, en eindelijk de geschiedenis der zeeën worden besproken.

(4=) Wij maken hierbij onderscheid tusschen de expedities en de reizen om de wereld, zooals zij in de drie laatste eeuwen met handelsbedoelingen, voor algemeen wetenschappelijk onderzoek, soms ook voor enkele onderdeelen der maritieme geographie werden ondernomen of door enkele geleerden werden medegemaakt, — en die, welke voor het eigenlijke diepzeeonderzoek werden uitgerust. Uit dat oogpunt beschouwd, dragen bijv. de reizen van Byron, Cook, Wallis, Bougainville, von Krusenstern, Kotzebue, d'Urville, Fitzroy, Wilkes, Ross, of zelfs nog de Novara-expeditie, een ander karakter, hoezeer de wetenschap overigens ook door de onderzoekingen van een Forster, von Chamisso, Darwin,

Die Tiefsee is de bodem van het diepe water der opene zee. Eentonigheid en onveranderlijkheid van alle levensvoorwaarden over uitgestrekte terreinen is haar voornaamste eigenschap. Het karakter der sedimenten of bezinksels blijft zich voor aanzienlijke gedeelten gelijk. De temperatuur wisselt nergens; een nog voorhanden beweging in het water is onmerkbaar. Stroomingen ontbreken te eenemale en klimaatgordels, die van invloed zijn op de temperatuur en de richting der stroomingen der bovenste lagen van de opene zee, bestaan voor de diepe zee niet. De diepzee is aphotisch, laat geen licht door, mist alle assimileerende planten, moet van de diaphane zee uit gevoed worden. De dierenwereld der diepzee is van de pool tot den aequator en langs de breedtegraden volkomen gelijkelijk samengesteld; koraalstokken vormende dieren zijn zeldzaam; weekdieren treden op den achtergrond.