en er liggen nog geheele rerreinen, waar ten naastenbij geene peilingen zijn verricht. Aanvulling dier leemten wordt door beoefenaars van zeer verschillende wetenschappén gevraagd, niet enkel door hen, die een grondige kennis der zeeën verlangen.

Om dit door een enkel voorbeeld te bewijzen.

Het is bekend dat de geologen onzer dagen, meer bepaald onze hoogleeraren in geologie te Leiden en te Utrecht, de grens tusschen de continenten Azië en Australië (tenzij deze vroeger vereenigd zijn geweest), niet wenschen vast te stellen alleen op biologische gronden, ontleend aan de verspreiding van dier en plant, maar op geologische gronden. Het is verder bekend, dat bijv. de hoogleeraar Martin die grens wenscht getrokken te zien ten W. van Groot-Kei en ten N. W. van Timor. Hij ontleent zijn argumenten daaraan, dat de eilanden „der malayischen Mulde" eerst in posttertiairen tijd hun tegenwoordige uitgestrektheid hebben verkregen en dus in hun tegenwoordige gedaante van zeer jongen ouderdom zijn, doch Groot-Kei daarentegen veel ouder is; dat Timor in zijn gesteenten verschillen met de eilanden der Malayische Mulde en overeenkomst met die van Australië vertoont; dat beide eilanden in de richting (das Streichen), nl. die van N.—Z. of van N. O. naar Z. W., verschillen met die der eilanden van het Maleische bekken (W.—O.) en daarom „den aufgewulsteten Rand einer von dem Asiatischen Continente geschiedenen Masse, die Grenze des australischen Continentes, andeuten".

Steunt dit onderzoek dus op geologisch-geognostische gronden, beide geleerden zullen, evenmin als Wallace, daarbij het gewicht van het diepzee-onderzoek miskennen, of liever: hebben dat reeds meermalen erkend, zoowel voor de „Einsturzfelder" als voor de zeeën in de buurt der door

(1881, Taf. 6) gebruikt. De golf van Carpentaria werd berekend naar de Admiraliteitskaart der Zuidzee, N°. 782. Moeielijker was de berekening van Soeloe- en Celebeszee. Behalve de kaarten van Krümmel en Berghaus deden daarbij dienst voor het westelijk deel kaart 2660 B der China-zee van de Admiraliteit, voor het oostelijk deel kaart 781 der Stille Zuidzee. Voor de China-zee konden gebruikt worden N°. 2660 A en B en 2661 A en B en voor de golf van Siam, behalve die van den Indischen Oceaan, N°. 2414 van de Admiraliteit, Bovendien werd gebruik gemaakt van de peilingen der Duitsche Bark »Karl" in de Molukken-zee , van 4 loodingen der «Stoseh" in de Arafoera-zee, van de peilingen der „Rambler" in de Arafoera-, Molukken-, Celebes-, China- en Soeloe-zee, van de "Egeria" in de Arafoera-zee. (Zie Ann. der Hydr. 1885, p. 207 en 440, en 1891, p. 494 en 496). Men zie voorts Pet.'s Mitteil. 1892, p. 34 en 36, waar Supan voor de bocht tusschen Soenda-eilanden en Australië en voor de Arnfoera- en Flores-zee nog eenige bronnen bezigt, die Karsten niet noemt.