(p. 612), dat „neben solch steilen Böschungen und, wie erscheint, auch „zwischen denselben weit aicsgedehnte ungemein eb ene, durchaus san ft „geneigie Flachen herrschen, so dass als bezeichnendes Merkmal des „Meeresbodens der jahe Wechsel zwischen isolierten, steil anstrebenden „Pfeilern und nahezu ebenen Tiefgründen hingestellt werden kann". Terecht wijst dezelfde schrijver er elders dan ook op, dat het sleepnet over groote terreinen, zonder wederstand te ontmoeten, kan voortgetrokken worden, en verklaart prof. Walther in zijn „Meereskunde", dat de zeebodem in de eigenlijke diepzee zoo effen is, dat in alle richtingen gemakkelijk spoorwegen zouden kunnen aangelegd worden.

Tot zoover over het relief en het verschil van helling op dien zeebodem.

Bij de diepten maakten wij onderscheid tusschen de grootste gepeilde diepten en de gemiddelde.

De eersten zijn gelegen in de groote oceanen, doch volstrekt niet altijd in het midden, veeleer aan de grenzen der continenten. Dit is bijv. het geval met de allergrootste (8515 m.) in de N. helft van den Stillen Oceaan (44° 55' N., 1520 26' O. L. Gr.) en in den N. Atl. Oceaan (8341) °P I9° 39' N. en 66° 26' W. Weinig staan daarbij achter die in den zuidelijk Stillen Oceaan (8284) op i7°4' Z. B. en 1720 14' W. en die in den Z. Atl. Oceaan (7370) op o° 11'Z, en 180 15'W. 4). Daarna volgen de grootste diepten in de „Einsturzfelder" der Middellandsche Zeeën, bijv. die van 6269 m. in de Middell. Zee van Amerika, waarbij de grootste diepte in den Indischen Oceaan (6205) achter staat; voorts die van 5120, zoowel in de Flores- als in de Bandazee gepeild, en die van 51x1 in de Celebeszee, welke ook de tot dusver in de Noordelijke en Zuidelijke IJszee (resp. 4846 en 3612) gepeilde diepten overtreffen.

schrijver er op, dat de peilingen, vooral in den Grooten en Indischen Oceaan, nog steeds ver uit elkander liggen en dat in belangrijke gedeelten nog in het geheel niet gelood is. Het spreekt dus van zelf, dat do door ons genoemde uitzonderingen nog met andere kunnen vermeerderd worden, vooral, wanneer men aanneemt, dat het gedeelte aardkorst, wat wij zeebodem noemen, aan dezelfde plooiingen of tectonische bewegingen kan bloot gesteld zijn als het continent. Volgens Penck kan een -isolierte Scholle des Seebodens als Hebungsinsel auftauchen", wat hij uit de overblijfselen eener op a a 4000 m. diepte ontstane zeefauna, thans op zulke eilanden (Salomons-eilanden, Nicobaren) aanwezig, tracht te bewijzen. Die hooggelegen zeeformatie vertoonde zich gebouwen. „Es handelt sich daher bei diesen Hebnngs-inseln nicht urn ein bloszes Absmken von Massen, um einen stehenbleibenden Pfeiler, sondern um starke Verschiebungen der letzteren selbst. Diese Thatsachen machen wahrscheinlich dass die Bildung des Inselpfeilers ara ehesten mit Faltungserscheinungen in Zusammenhang steht".

0 De cijfers zijn ontleend aan Supan's opgave in de Mitteil. van 1892, p. 37.