moeten in reusachtige wannen of op colossale breede landruggen. De „Tuscorora" bijv. vond tusschen San Francisco en de Sandwichs-eilanden, een afstand van 830 kil. = die van Parijs naar Berlijn, bij de peilingen, op 70 kil. van elkander gelegen, als grootste niveauverschil 310, meestal geen 100 m., gemiddeld op 1000 m. horizontalen afstand geen grooter glooiing dan van 3V2 m.

De verklaring, die men aan deze geringe hellingen gaf, was deze, dat de verdiepingen in dien zeebodem langzamerhand met sedimenten werden opgevuld; dat op dien, door een hoogen waterkolom bedekten zeebodem geen verweering als op de continenten kon plaats hebben en evenmin erosie, tenzij in ondiepe zeeën door de golfbeweging: een beweging, die zich, zelfs bij stormen, moeilijk dieper dan tot op 200 m. kon uitstrekken.

Intusschen leerde men spoedig inzien dat op deze algemeene voorstelling der zaak, zooals op alle algemeenheden, tal van uitzonderingen werden aangetroffen. Onderzeesche lava-uitbarstingen hadden plaats en ijsbergen legden, in warmere zeeën aangeland, of bij de ontmoeting van een koude met een warme zeestrooming, voortdurend op dicht bij elkander gelegen punten hun vrachten neer; koraaleilanden werden gevormd of vulkaankegels verhieven zich op dien zeebodem. Was zulk een zeebodem, betrekkelijk kort geleden, zooals de Noordzee, nog continent geweest en toen door gletschers en inlandijs, zoo niet doorploegd, dan toch in zijn relief aanzienlijk gewijzigd; gingen de continenten soms steil of terrasvormig in zeebodem over of vertoonden zich daarbij spleten, door rijen van vulkanen aangewezen; eindelijk, waren door vulkanische werking gedeelten van dien zeebodem ingestort: terreinen, door de Duitschers „Einsturzfelder" geheeten, zooals, vooral in de Middellandsche zeeën het geval was — dan vertoonden zich plaatselijk grootere hellingen, grootere niveauverschillen, die door een hellingshoek van meer graden wordt aangewezen. Dan kunnen soms zeer groote diepten van 4, 5, 6, ja 8000 m. en daarboven naast terreinen van betrekkelijk geringe diepte, soms van niet meer dan 200 m., ontstaan; dan bevinden zich soms de grootste diepten juist het dichtst bij de continenten; doch al deze uitzonderingen nemen niet weg, dat ook zij, die, zooals bijv. prof. Penck in zijn „Morphologie", hun best doen die uitzonderingen op den voorgrond te stellen en het aantal groote hellingshoeken, op dien zeebodem aanwezig, goed te doen uitkomen J), toch ten slotte moeten toegeven

1) Zie Morphologie der Erdoberflache, II, p. 607 en verv. Zeer terecht wijst de