34—36 gram bedragende, in de verschillende zeeën zeer uiteen kan loopen, wat aan het verschil in den aanvoer van de massa zoetwater uit de continenten of van regenwater uit de atmospheer en voorts uit het verschil van verdamping, waaraan de verschillende zeeën zijn blootgesteld, wordt verklaard. In de bovengenoemde onzelfstandige zeeën en daar, waar zich aan de kust groote rivieren ontlasten, daalt dit gemiddelde cijfer 34—36 dus zeer aanzienlijk. In de Noordzee is het nog slechts 33, bij Wezer- en Elbemond 32, en in de Oostzee neemt het van W.—O. steeds af. Bij Skagen nog 30, slinkt het bij Korsör tot 19, benoorden Rugen tot 8,6, in de Danziger bocht tot 6,5 en elders nog lager. Dat de regen het zoutgehalte kan verminderen, blijkt uit de zeeën van onzen Archipel, waar het in den regentijd, evenals in den aequatorialen regengordel, beneden het gemiddelde zinkt, terwijl de Challengerexpeditie ook op hoogere breedten den invloed van tijdelijke regens op het zoutgehalte meende te kunnen aantoonen.

De invloed van geringen regenval en sterke verdamping beide blijkt vooral in- de passaatzone, waar het zoutgehalte dus grooter is dan het gemiddelde, vooral in de zuidelijke helft van den Atlantischen en van den Grooten Oceaan, waar de krachtige Z.O.-passaat veel intensiever werkt dan bijv. de N.O. in den Indischen Oceaan. Ook in tropische en sub-tropische zeebekkens (Middellandsche zee, Roode zee), waarin zich weinig rivieren ontlasten, of in zeeën met warme stroomingen stijgt het zoutgehalte ver boven het gemiddelde: tot 37, 39 en zelfs ruim 40, omdat daar drie factoren medewerken: hooge temperatuur of krachtige verdamping; geringe aanvoer van zoetwater door rivieren en ook een geringere regenval, waardoor vooral vele subtropische zeeën zich kenmerken.

Danken wij de 'tot dusver verkregen kennis van het zoutgehalte en der wetten van zijn verspreiding aan de voortreffelijke studiën van een Buchan, Forchhammer, v. Boguslawski, Krümmel, aan die der Deutsche Seewarte te Hamburg en van leden der maritieme expedities — een zeer belangrijke bijdrage heeft daartoe geleverd de boven genoemde Schott in Erganzungsheft 109 van Petermann's Mitteilungen, onder het hoofd „Spezifisches Gewicht und Salzgehalt des Seewassers". Door kritiek, op de vroegere observaties uitgeoefend (p. 15), doch vooral door zijne eigene waarnemingen in den Atlantischen, Indischen en Grooten Oceaan, komt hij er toe aan den regenval en de temperatuur een minderen, daarentegen aan de droogte en de kracht van den wind (den passaat) een grooteren invloed op de verdamping en dus op het zoutgehalte toe te kennen. Het verband tusschen zoutgehalte en temperatuur bestaat wel in