tot dusverre geschiedde. De Natuurkundige Vereeniging; de Directeur van het Meteor. Observatorium te Batavia, die zulke uitstekende studiën van de getijden maakte; de afdeeling Zeevaart van het Meteor. Instituut en zijne filialen; de directeuren van natuurhistorische musea, van geologische en mineralogische kabinetten; de Maatschappijen van Nijverheid, die de visscherij, als tak van nijverheid, en de stoomvaartmaatschappijen, die het verkeer wenschen uitgebreid te zien — zij allen hebben toch bij dat maritiem onderzoek belang genoeg om een expeditie, met dat doel uitgerust, te wenschen en te steunen. Van het Aardr. genootschap mag zeer verklaard een werkzaamheid in dien geest verwacht worden; en dat de voorzitter van het Nederlandsche comité ter bevordering van het natuurkundig onderzoek der Nederlandsche koloniën de pogingen, door dat comité in die richting gedaan, zal voortzetten, maken wij op uit den aard zijner studiën, zijn Gidsartikel, doch vooral uit den wensch, waarmede hij dat artikel besluit en die aldus luidt: „Mogen binnen niet „al te langen tijd deze vraagpunten door Nederlanders in bewerking „worden genomen; en moge het ons bespaard blijven te eeniger tijd te „vernemen dat een vaartuig onder vreemde vlag in genoemde zeeën gebruist, belangrijke algemeene uitkomsten verkregen en een rijke zoölogische buit huiswaarts gevoerd heeft". — Tot zoover prof. Hubrecht.

Natuurlijk zal van ééne vereeniging of één comité het initiatief moeten uitgaan om eens ernstig te onderzoeken (wat ook prof. H. aanneemt), of in Indië de middelen voor zulk een expeditie aanwezig zijn: stoomvaartuig, personen, werktuigen. Het zal voorts op den weg dier vereeniging of van dat comité liggen de moreele of finantieele medewerking van boven genoemde krachten in te roepen en daardoor aan de Regeering het bewijs te leveren, dat men thans het onderzoek van den Archipel in die richting verlangt. Dan zal eindelijk eens in de geschiedenis van het maritiem onderzoek de naam van een Nederlandsch schip voorkomen, wat niet te veel gevergd is van een natie, die vroeger zulke voortreffelijke zeilaan wijzingen gaf, dat de naam van den samensteller (Waghenaer) in Engeland nog steeds voor werken van dien aard wordt gebezigd. Dan zal het voor Nederland voortaan geen geluk meer mogen heeten, dat zijne koloniën juist aan den uitersten hoek van het O. halfrond zijn gelegen, zoodat op wereldkaarten, die den voortgang der wetenschap registreeren, het gemis van waarnemingen in Insulinde niet te zeer in het oog valt.

In afwachting van dit alles is er nóg een middel, wat wij, ter bespoediging der zaak, kunnen aanbevelen. Wij verkeeren in de periode