landen, waar de Lawoe de wacht houdt. En in het Noorden, waar de landkaart van Pasoeroean en Soerabaya voor uwe voeten ligt uitgespreid, omvat ge met één oogopslag de geheele zee, die Java van Madoera scheidt, en de schepen ziet ge bewegen op het gladde vlak, als waren zij speelgoed van Klein Duimpje, en ge ziet neer op de heuvelreeksen van Madoera, als zoudt ge ze straks betreden.
Treft ge het bijzonder gelukkig, dan kunt ge ook in den rechterZuidhoek tusschen den Kawi en den Djambangan en over de kam van het Malangsche Zuider-gebergte heen den blinkenden spiegel aanschouwen van den Indischen Oceaan.
Doch telkens dwaalt uw oog weer af naar beneden en afwisselend dringt het door, aangetrokken door de macht van het ontzettende, in de sombere doodsvallei, de grijze zandwoestijn aan uwe voeten — waar Goethe zeker zijne Walpurgis-nacht had doen vieren, indien hij deze plek had gekend — om zich straks weder te verkwikken aan het vlak daaraan grenzende liefelijke dal van Ngadisari, waar rondom de aaneengeschakelde dessa's van drie zijden lachende velden tegen de hellingen omhoog stijgen, verdeeld in rechthoekige lichtgroene vakjes, elk met een hutje voorzien en door een donkeren rand van tjemara-boomen omgeven.
Blz. 1019, r. 1 „dat de toppen van Brama en Kembang tot laatstgenoemde behooren".
De grenslijn is dwars door den krater van den Brama getrokken.
Ib. r. 3 v. b. „het thans in onbruik gerakende groote offerfeest".
Dit feest raakt volstrekt niet in onbruik: het wordt nog steeds in de maand Kesada (de 10de maand) met groote belangstelling gevierd en, sedert het bestuur door gepaste maatregelen de Mohammedaansche propaganda uit den Tengger heeft gebannen en de Tenggereezen tegen de slimmer en meer energieke rassen beschermt, is er voorloopig geen gevaar, dat de voorvaderlijke instellingen in deze streek zullen verdwijnen.
De eerstvolgende volzinnen zullen dus in den tegenwoordigen in plaats van in den verleden tijd moeten worden gesteld.
Ib. r. 8 v. b. „De opperpriester" — d. w. z. een der doekoens, die als de hoogste in rang wordt beschouwd en om die reden de heilige reliquie: de djimat klontongan in bewaring heeft, zijnde een oud priestergewaad, zonder mouwen. Tegenwoordig berust dit bij den doekoen van Tosari. (Kreemer beweert ten onrechte het tegendeel).
Ib. r. 9 v. b. „offers".
Het offer, aan den BramS gebracht, bestaat uit klappers, geld,vruch-