familieleden worden vastgehouden, en die van de akal-bakal, gewoonlijk nog eene heele rij van poppen op de ambèn (rustbank) onder de sanggar (als altaar dienstdoende zoldering) ziet gerangschikt, welke de verschillende getuigen vertegenwoordigen. Al deze poppen zijn 3 è. 4 cM. hoog en bootsen zeer ruw den vorm na van een met gekruiste beenen (silo) zittend mensch, terwijl de mannenbeelden van die der vrouwen te onderscheiden zijn doordat eerstgenoemde rondom de djanoerkuif, die hun haardos voorstelt, een hoofddoek dragen en de vrouwenbeelden een kransje bloemen. Bij den aanvang van de plechtigheid worden allerlei spijzen vóór de poppen neergezet, als offeranden, en bij het einde wordt hun door elk der familieleden en door de makers der poppen in knielende houding een eerbiedige groet (soengkeni) toegebracht.

Daarna evenwel hebben zij uitgediend en hare waarde verloren. Zij worden onttakeld: de kleedingstukken of lappen, die tot hare vervaardiging hebben gediend, worden aan de eigenaars teruggegeven, de 36 kètèng (halve centen), welke gewoonlijk in elke pop zijn verborgen, worden te voorschijn gehaald en onder den doekoen, zijn koorknapen (legèn), de gamelanspelers (nijaga) en de makers der poppen verdeeld, en de overblijfselen der poppen worden naar de buiten het dorp gelegen offerplaats gebracht en aldaar verbrand.

Blz. 1014 r. 11, 9 en 6 v. 0. De hier opgegeven hoogte-cijfers zijn, volgens de topographische kaart :

Poendak lëmboe 2628,

Moenggal-pas 2482,

PënandjaSn (niet Pënanjaan) 2770 Meters.

De Idër-Idër stijgt slechts tot 2473 Meters.

Blz. 1015, r. 13 v. b. „ofschoon zich ook geheel kale, grijze zandvlakten „daarop vertoonen".

De Batok is thans geheel groen.

Blz. 1016, r. 3 v. b. „door den Pënanjaan".

Lees: Pënandjaan. Maar eigenlijk stuit de dam Tjemara Lawang aan de westzijde tegen den hoekpijler, den Gèdaloe, waarvan de Pënandjaan eene noordelijke hoogere voortzetting is.

Ib. r. 13 v. b. „Lamongan".

Ter plaatse zegt men „Lèmongan".

Blz. 1017, r. 6 v. b. „op den kegel van den Keloet".

Dit moet eene vergissing zijn. Van den Moenggal kan men den Keloet niet zien, daar deze onderschept wordt door den Kawi. Tusschen Ardjoena en Kawi ziet men den Radjëg-Wësi en de Indarawati-