Gemakshalve maakte men de ontakoesoema ook wel van rechthoekige lapjes, schoon dit eigenlijk minder officieel is.

Het beschreven kostuum wordt evenwel alleen bij het groote (kasada-) offerfeest op den Brama (en wellicht ook nog bij andere zeer plechtige gelegenheden) gebruikt. In den regel draagt de doekoen, wanneer hij in functie is, alleen de ambts-sjerp over zijne gewone kleeding. De stof, waarvan die sjerp gemaakt wordt, schijnt vrijwel onverschillig te zijn, althans daarin heerscht de grootste verscheidenheid. Het deftigst evenwel schijnt men goud passement te achten.

Blz. 1014, r. 4 v. b. „Ook hebben zij een soort van huisgoden, bestaande „in poppen, die hun dewa's voorstellen, waaronder hunne voorouders „een voorname plaats innemen".

Dit is ten eenenmale onjuist. De Tenggereezen hebben zeer bepaald geene huisgoden. De poppen (gambar of pètrofi), welke daarvoor schijnen aangezien te zijn, dienen alleen bij feesten en worden telkens voor de gelegenheid door de oudste der ingezetenen vervaardigd uit eenige daarvoor bepaald aangewezen planten en bloemen en lappen goed. Deze poppen stellen geene déwa's voor, doch slechts afgestorvenen , wier plaats zij vervullen bij het feest.

Één paar vindt men er minstens bij elk feest: n.1. de beelden van de akal-bakal, de stichters der dessa: het grootere, in het witgekleed en met een witten hoofddoek, stelt den man, Troeka boemi, voor, het kleinere zonder hoofddoek, zijne vrouw Nji Pekalan (althans zoo heeten die van Tosari). Aan deze wordt de grootste eer bewezen. — Bij het njéwoe-feest, het herdenkingsfeest der dooden, moeten voor elk der herdachte afgestorvenen, die ieder door een dergelijke pop worden voorgesteld, twee zijner naaste bloedverwanten als getuigen (saksi) aanwezig zijn, wier voorspraak noodig is om de zielen van het Bramavagevuur naar den Smèroe-hemel te doen verhuizen. Zijn ook deze reeds overleden, dan komen ook daarvoor poppen in de plaats. Vandaar dat men bij een njéwoe-feest, behalve de afbeeldsels van hen, te wier eere het feest is aangericht, en welke bij de plechtigheid door

1) De namen dezer planten en bloemen zijn godong pangpoeng (op M. Java tanganan, curcas multifida?), djanoer ren (jonge bladeren van den arenpalm, niet van den klapperboom, zooals de heer Kreemer meent, want deze groeit niet hoog in't gebergte), godong tlotoh (op Midden Java njangjcoeh genoemd, curenligo reeurvata?), tembang toen&lajoe (op Midden-Java sëndoera genoemd, gnaphalium), godong poetihan (een heester met smalle grijsachtige lancetvormige bladeren, aan de achterzijde met wit vilt bedekt), godong bajem abang (amaranthacea?) en Jcembang kënikir (afrikaantjes, Tagetes?)