in de laatste jaren op bijzonder milde wijze door het Bestuur geholpen.

Blz. 1012, r. 3 v. o. „en zich nooit baden".

Eenmaal 's jaars, in de woekoe Galoengan moeten zij zich, volgens de adat baden; veel meer gebeurt het ook niet bij de echte Tenggereezen.

Blz. 1013, r. 2 en 4 v. b. „Wie hunne akkers gadeslaat, zal eer hunne „vlijt bewonderen, dan hunne luiheid laken."

De landbouw der Tenggereezen staat evenwel op vrij lagen trap, veel lager dan bij de rondom Dieng wonende Javanen. Van wisselbouw geen sprake, van bemesting zelden, van terrasseering alleen op gezag en dan nog met grooten tegenzin. Alleen braakligging wordt toegepast, doch ongeregeld,

Ib. r. 11 v. b. „is de vrouw den man in den arbeid behulpzaam".

Over 't algemeen arbeidt de Tenggersche vrouw meer dan de man, „het vervoeren der vruchten naar de markt is veelal hare bijzondere taak".

Juist dit wordt in den regel door de mannen bezorgd. De passers liggen te ver af, zoödat het vervoer met draagpaarden geschiedt, tegenwoordig ook met karren, en deze worden steeds door mannen begeleid. Voorheen, toen te Poespa en te Nongkadjadjar nog geen passers bestonden , moest men tot Pasrëpan gaan, dus nog veel verder.

Ib. r. 13 v. b. „Hunne buffels weiden vrij in het gebergte, maar keeren „des nachts naar hunne stallen terug", enz.

Buffels zijn uitzondering in Tengger en dienen alleen als slachtvee bij huwelijken. Er zijn evenwel tamelijk veel koeien, en door de bemoeienis van het bestuur breidt zich deze veestapel sterk uit, terwijl het ras door kruising met Europeesch vee wordt veredeld. Paarden en geiten vindt men er in groote menigte: er zijn Tenggereezen, die er twaalf en meer paarden op na houden en dessa's die er een duizendtal bezitten. Dit vee evenwel weidt niet vrij in het gebergte, doch op speciaal daartoe aangewezen weidevelden, of wel op de tegals, en in 't laatste geval wordt het tegen den avond door de herders naar de stallen teruggedreven. Op de algemeene weiden blijft het vee eenigen tijd achtereen, doch onder toezicht. Alleen de bevolking van het oostelijke Tengger laat hare paarden, koeien en buffels vrij in de Zandzee en op de nabijgelegen ruggen losloopen, om ze alleen te vangen wanneer men ze noodig heeft. (In veel sterkere mate is dit het geval in andere streken b.v. in de bergstreken der afdeeling Tjilatjap, waar één eigenaar soms honderd en meer losloopende buffels bezit).

Ib. r. 19 v. b. „Geen product staat bij de Tenggereezen in hooger aan„zien dan de uien".