zorgde men wel degelijk dat het vuur nooit uitging (n'en déplaise den heer Kreemer). Toen dit ongelukkig eenmaal gebeurd was en de bevolking radeloos was dat zij geen vuur meer had (het gebruik der agar, een vuurtuig van'bamboe, schijnt men hier niet gekend te hebben, sic!) kwam de heilige Brama te hulp (in 1842? wellicht? Zie Junghuhn) en zorgde voor het noodige vuur door eene hevige uitbarsting, welke men daarom nog aanduidt als „ganti gëni". Dit heilige vuur nu, van
den Brama afkomstig, leeft nog altijd in theorie, want de
toenemende beschaving heeft sinds vele jaren den Tenggereezen, met name in de gemengde dessa's, geleerd dat het voordeeliger is het vuur te doen uitgaan, als men het niet meer noodig heeft. De heer Kreemer heeft dus gelijk als hij den tegenwoordigen toestand bedoelt.
Blz. 1012, r. 19 v. b. „aan de eene smalle zijde een open afdak voor „paarden of vee".
Dit open afdak vindt men ook wel aan de lange zijde, doch bij de moderne huizen veelal in 't geheel niet.
„Dicht bij dien stal bevindt zich aan de lange zijde de eenige deur „die naar buiten voert en steeds- naar den Brama is toegekeerd".
De huizen moeten, volgens de Tenggersche adat, steeds gericht staan (moedjoer) naar den Smeroe-, te Wonokitri, en elders in den omtrek van Tosari, is dus een der smalle zijden naar het Zuiden gekeerd. Men beweert dat dit geschiedt omdat de zielen der afgestorvenen na het Njéwoe-feest naar den Smeroe verhuizen (te voren is hunne verblijfplaats eerst de Moenggal, later de Brama). De deur moet naar den Brama gekeerd zijn (ook dit loochent Kreemer, ten onrechte) en mag dus in de streek van Tosari alleen aan de oostzijde in den zuidelijken hoek of ook wel aan de smalle zuidzijde zijn. De graven der Tenggereezen hebben dezelfde ligging als de huizen: de lijken worden daarin gelegd met het front naar den Brama. Evenals elders plaatst men op het graf 2 paaltjes (maésan) en niet x, zooals Kreemer beweert.
Ib. r. 15 v. o. „De gezamenlijke huizen van een dorp zijn door een omheining van gevlochten bamboe omgeven".
Dit is, tegenwoordig althans, nergens het geval. Alleen sluit men de naar de dessa voerende paden veelal af met eene heining en poort, om het wegloopen van vee te voorkomen.
De huizen staan naast en boven elkaar op de terrassen , zonder eenige afscheiding der erven, welke ook in den regel geheel onbeplant zijn (evenals elders in het hooggebergte). "Van erven is dus eigenlijk geen sprake, dan alleen daar, waar het bestuur er in geslaagd is, bij vol-