van Loemadjang bereiken; de in erfpacht uitgegeven perceelen sluiten zelfs aan elkaar en ware het niet dat de uitbarsting van 1885, die de onderneming Kalibening op de zuidelijke Smeroe-helling verwoestte, verdere ontginning in deze streek had tegengehouden, de communicatie zou nu zeker reeds vrij gemakkelijk zijn.

[Een druk begaan pad loopt van het perceel Moelia Hardja, dat door een goeden publieken weg met Dampit is verbonden, over de perceelen Soember-andong, Soember Sengkaring, Soember Sewoe A, B en C over de Kali-Glidik naar de Loemadjangsche ondernemingen, en een minder bezocht doch voor het publiek verkeer' opengesteld pad brengt dezelfde verbinding tot stand via Soember-andong, Soember-dewa en Kali-Glidik],

Het „ondoordringbaar" bosch, dat in Junghuhns tijd deze ribben bedekte, is sedert grootendeels onder de bijl der pioniers gevallen en heeft plaats gemaakt voor rijke koffie-plantsoenen.

De ernorme steilte der hellingen en de verbazende diepte der kloven door het water in den lossen zandbodem uitgeschuurd, valt nu des te beter in 't oog.

Moge de berghelling recht ten Zuiden van den top ook thans, na de catastrophe van 1885, nog onbewoond zijn, de zuidwestelijke helling — en het is deze waarvan Junghuhn en Prof. Yeth spreken — is, zooals boven reeds werd medegedeeld, thans nagenoeg geheel in kuituur gebracht.

„Het laatste dorpje, Loemadjang tengah, door Junghuhn Matjan tengah genoemd, uit een pasanggrahan en een paar hutten bestaande."

Kan niet anders zijn dan de dessa Madjang-tengah, een welvarend dorp, thans zonder pasanggrahan, gelegen ten westen van het boven beschreven Pamottan (Junghuhn noemt de daarlangs stroomende beek Pamoetang).

Van springbloedzuigers heb ik ook in de diepste oerwouden dezer streken nimmer iets bemerkt, hoewel men beweert dat zij in het Zuider-gebergte wel voorkomen.

Ook de atmosfeer is, zelfs in het oerwoud, geenszins zoo „vunzig" dat dit aan den tocht „het karakter van een pleiziertochtje geheel zou ontnemen".

Integendeel, wil men ten volle genieten van een tropisch woud, dan is men wellicht nergens beter daartoe in de gelegenheid dan hier, waar de betrekkelijke droogte en de zandbodem het terrein veel minder drassig maken dan op. West- en Midden-Java. „Papachtig slijk" is hier werkelijk uitzondering.

f'