worden, die tot niets anders dienen, dan tot voedsel der witte mieren. Ook trof Ktlkenthal „die grob materialistische Weltanschauung", die onder de Europeanen in Ternate heerscht, want „urn das Liebe Geld dreht sich so ziemlich jedes Gesprach, und die Höhe der Einnahmen allein bestimmt die soziale Stellung" (blz. 35). Het aantal posthouders, die Ktlkenthal ontmoette, was ongetwijfeld zeer gering'; een hunner, die van Patani, wordt geprezen als een voortreffelijk man, die een weldadigen invloed op de bevolking heeft uitgeoefend, en toch lezen wij op blz. 35, dat de posthouders de gruwel der bevolking zijn, want hun „Leben ist in einem Grade sittenlos , dass selbst die Eingeborenen seines Bezirks ihn verachten." De sombere indruk, dien de lezer door deze voorstelling misschien ontvangen mocht, zal stellig voor vroolijkheid plaats maken, als hij verneemt, dat de Duitschers in de Molukken enkel gehaat zijn wegens „die blasse Furcht, das Holland dereinst von uns annektiert werden könnte." Hij zelf verklaart ondervonden te hebben, „dass man den deutschen Naturforschern ein ganz besonderes Misstrauen entgegen bringt" (blz. 37). Zeer natuurlijk, zouden wij zeggen, als het in de laatste jaren herhaaldelijk is voorgekomen, dat Duitsche of quasi-Duitsche reizigers de inlandsche bevolking voor zich lieten werken, doch bij hun vertrek vergaten, het verschuldigde loon te betalen (blz. 37). Als „zeer verstandige lieden" in Ternate Ktlkenthal als een spion hebben beschouwd, hebben deze vermoedelijk een loopje met hem willen nemen. Ternate was eenmaal een machtig en bloeiend rijk. En thans: „Ein machtloser Herrscher, eine Puppe in. den Handen der hollandischen Regierung, eine armselige, verkommene Bevölkerung, das Aufhören jeglichen Handels, das sind die Segnungen, welche die europaischen Eroberer über die einst so gltlckliche Insel gebracht haben" (blz. 76). Al is in deze beschouwing veel waars, toch had de Sch^. wel de vraag mogen overwegen, of de Europeesche — lees Nederlandsche — heerschers alleen de schuld van het verval dragen? Verklaart hij toch zelf, dat de Orang slam op Halmahera zoowel lichamelijk als intellectueel degenereeren, waarvoor het Nederlandsche bestuur toch zekerlijk niet aansprakelijk zal gesteld worden. En wist de Schr. niet, om ons tot een enkel voorbeeld te beperken, dat ook Atjeh in vroegere eeuwen een machtig en bloeiend rijk vormde, doch reeds lang in een toestand van diep verval verkeerde, toen het voor t eerst met ons in aanraking kwam ? Hier hadden de Europeesche machthebbers toch evenmin schuld aan den achteruitgang. Stouter nog is de bewering van Kükenthal: „Das grösste Ungltlck ftlr die Molukken ist ihre Zugehörigkeit zum hollandisch-ostindischen Kolonialreiche"