de beschrijvingen tusschen de Alfoeren van Halmahera en de — onderling ook niet weinig van elkander afwijkende — Alfoeren van Ceram en Boeroe bestaat, al vallen ook vele punten van overeenstemming aan te wijzen. De schrijver komt dan ook tot de conclusie, „dass die Alfuren von Halmahera noch den unberührtesten Typus zeigen, wahrend die von

Seran und Buru stark mit Papuas gemischt sind Ich fasse demnach

die Alfuren der Molukken als die letzten Reste einer alten, pramalayischen Bevölkerung auf, die sich noch ara reinsten in Halmahera erhalten hat."

Hoofdstuk 5 brengt een beschrijving van Batjan, waaruit weinig nieuws te leeren valt, evenmin als uit hoofdstuk 6, Celebes. Ktlkenthal wijst er trouwens zelf op, dat hij slechts een paar weken en wel zuiver als „toerist" in de Minahassa verblijf heeft gehouden. In hoofdstuk 7 wordt de terugreis langs Celebes, Lombok en Oost-Java naar Singapore vermeld, terwijl de hoofdstukken 8 en 9 over Serawak handelen. Deze twee laatste hoofdstukken zijn zeker niet de minste van het werk, al gaat de Schr. ook nergens diep en lijkt zijne voorstelling ons al te rooskleurig, bijna als bestond de neiging, om door het buitensporig roemen van de voortreffelijkheid der instellingen en toestanden van Serawak, de tegenstelling des te sterker op den voorgrond te doen treden met onze bezittingen, waar zooveel niet naar den zin des Schrijvers is.

Op dit laatste wenschen wij thans nader in te gaan. Hoewel zulks nergens door 'den Schr. uitdrukkelijk vermeld wordt, kregen wij toch onder het lezen van zijn werk den indruk, dat hij zich door de in Insulinde ondervonden bejegening — terecht of ten onrechte — gekrenkt achtte en dat dit gevoel hem — misschien onbewust — er toe gebracht heeft, ons Indisch regeeringsstelsel geen goed hart toe te dragen. Nergens vonden wij eenig blijk van dankbaarheid jegens het land, dat hem bijna een jaar lang gastvrijheid verleende, of jegens de ambtenaren, wier hulp hij toch allicht, evenals de meeste reizigers in Insulinde, zal hebben ondervonden. Daarentegen bestaat ook de mogelijkheid, dat zijne beschouwingen een uitvloeisel zijn van de gezindheid zijner landgenooten in de Molukken, bij wie hij misschien te veel inlichtingen heeft ingewonnen.

Indien wij de vraag stellen, of de Nederlandsche geograaf, die Ktlkenthal s werk niet leest, veel daarbij zal verliezen , dan moeten wij daarop een ontkennend antwoord geven. Wel zijn eenige zijner mededeelingen omtrent Halmahera van belang en verdienen zijne ethnologische beschouwingen de volle aandacht, doch overigens vertelt ons de heer Ktlkenthal