wetten tusschenbeide treedt. Wij zouden hier de vraag willen opwerpen, op welke wijze voor de naleving dezer wetten gewaakt zou moeten worden in een land, waar het Nederlandsche gezag nihil is?
Het 4de hoofdst. handelt over Halmahera, het voornaamste terrein van zijne werkzaamheid, dat Kükenthal van December 1893 tot Juni 1894 drie keeren, telkens gedurende enkele weken bezocht. De juiste naam van het eiland moet, volgens hem, Halé-ma-héra luiden, terwijl Gilolo, Gillolo of Djilolo in elk geval verkeerd is, daar de bewoners slechts een Djailolo of Djailollo kennen, als naam van een distrikt aan de westkust van het noordelijke schiereiland. Omtrent de geschiedenis wordt een en ander aan de hand van Willer medegedeeld, bij de ontdekkingsgeschiedenis de belangrijkste literatuur vermeld. Het gebrekkigst ziet het er met onze zuiver aardrijkskundige kennis van Halmahera uit, en terecht zegt de schrijver: „das Innere des grossen Landes harrt noch grössenteils der Erforschung . Jammer slechts, dat ook Kilkenthal's bezoek daarin geen verandering heeft gebracht. Hij heeft zich hoofdzakelijk in de kuststreken opgehouden en is slechts op enkele punten een weinig dieper in het land doorgedrongen. Met de ethnologische kennis van het eiland is het beter gesteld, minder goed daarentegen met de natuurhistorische, terwijl er met de studie der geologie nog een begin moet worden gemaakt.
Als hoogsten bergtop vermeldt Kükenthal den nog werkzamen vulkaan Gamkonorah, volgens hem 5000 voet hoog. Opvallend is, dat het noordelijke schiereiland behalve dezen nog verschillende andere, deels werkzame, deels uitgebrande vulkanen bevat, terwijl elders op het eiland geen spoor van vulkanisme wordt aangetroffen. Toch is deze tegenstelling meer schijn dan werkelijkheid; want overal komen er vulkanische gesteenten voor; daarnaast vindt men kristallijnen kalksteen (waarschijnlijk koraal) tot op aanzienlijke hoogte. Aan de oevers der rivier van Sagea werd een thonzandsteen gevonden, vermoedelijk van recenten datum. Terwijl Van Campen van belangrijke opheffingen in historische tijden spreekt, valt er volgens Kükenthal aan een negatieve strandverschuiving in onzen tijd niet te twijfelen. De op de meeste kaarten geteekende bergketenen in het centrale gedeelte des lands bestaan in werkelijkheid niet, en ook de ketenen op de afzonderlijke schiereilanden schijnen grootendeels fantaisie te zijn. Op vele plaatsen strekt zich langs de kust een min of meer breed strand uit, waarop tal van lagunen worden aangetroffen. Alleen aan de westkust van het noordelijke schiereiland daalt het vulkanisch gebergte meestal onmiddellijk steil naar zee af. Onder de laagvlakten beslaat die